Rechtszaak kunstenaars helpt studenten

Rechtszaken van studenten tegen hoge collegegelden zijn kansrijker geworden, nu kunstenaars een vergelijkbaar kort geding tegen de staat hebben gewonnen. De regels mogen niet abrupt veranderd worden, vindt de rechter.

Dankzij de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) konden beginnende kunstenaars vier jaar lang proberen om geld te verdienen met hun kunst. Ze kregen een kleine uitkering en hadden geen sollicitatieplicht. Maar het kabinet schrapte deze kunstenaarsuitkeringen per 1 januari 2012. In december ging de Eerste Kamer hiermee akkoord.

Maar dat was buiten de rechter gerekend. De kunstenaars wonnen een kort geding bij de voorzieningenrechter in Den Haag. Die vindt dat er ‘overgangsrecht’ moet komen voor kunstenaars die al gebruik maken van de WWIK. Zij mogen niet opeens hun inkomen verliezen.

Tegenstanders van de langstudeermaatregel vinden ook dat er overgangsrecht zou moeten gelden. Studenten die de afgelopen jaren vertraging opliepen, hielden immers geen rekening met de komst van een langstudeerboete. Je kunt de regels niet tijdens het spel veranderen, vinden ze.

In de zaak van de kunstenaars zegt de rechter ongeveer hetzelfde. Kunstenaars maakten allerlei financiële en artistieke keuzes en rekenden daarbij op de vierjarige WWIK-uitkering. Die uitkering is een vorm van eigendom, aldus de rechter, die naar het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens verwijst. De overheid mag dat eigendom niet zomaar afpakken en moet ten minste voor een overgangsmaatregel zorgen.

Onderwijsadvocaat Willem Lindeboom ziet een parallel met het hoger onderwijs. Studenten konden de langstudeermaatregel immers niet zien aankomen en rekenden op het gewone wettelijke collegegeld. “De uitspraak over de WWIK maakt de zaak van studenten sterker”, aldus Lindeboom.

Maar ze hebben nog lang niet gewonnen. “Studenten hebben een jaar de tijd gekregen voordat het verhoogde collegegeld in rekening wordt gebracht. Bij de kunstenaars zat er nog geen maand tussen goedkeuring in de Eerste Kamer en het schrappen van de WWIK.”

Voor een andere groep studenten is de uitspraak belangrijker, denkt Lindeboom: “Doordat de overheid nog maar één bachelor en één master bekostigt, moeten sommige studenten halverwege hun tweede opleiding opeens het instellingcollegegeld gaan betalen, in plaats van het wettelijk collegegeld. Daarmee wordt de studie vier of vijf keer zo duur.”

Redelijkerwijs mogen studenten ervan uitgaan dat het collegegeld gedurende hun opleiding ongeveer hetzelfde zal blijven. Die stabiliteit zou je ook een vorm van eigendom kunnen noemen, meent Lindeboom. “Dat eigendom hebben sommige instellingen ten onrechte afgepakt.”

Ook deeltijdstudenten kunnen hun voordeel doen met de uitspraak over de WWIK. Zij zijn aan een opleiding begonnen met het idee dat ze daar langer over zouden mogen doen dan gewone studenten. “De overheid kan hun studieduur niet zomaar inperken.”

Ten slotte wijst Lindeboom op studenten van opleidingen die tot voor kort nog ‘ongedeeld’ waren, zoals diergeneeskunde en geneeskunde. Zij hebben maar een jaar extra gekregen voordat ze als langstudeerder worden beschouwd, terwijl andere student twee jaar extra hebben: één  jaar in de bachelorfase en nog eens een jaar in de masterfase. Ook deze studenten zouden wellicht met succes kunnen verwijzen naar de uitspraak over de WWIK.

Overigens is het laatste woord over de WWIK nog niet gesproken. Staatssecretaris De Krom van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat in beroep tegen de gerechtelijke uitspraak dat hij een overgangsregeling moet treffen.

Advertentie