Computer vervangt de mens niet, zeggen oude rot Meyer en jonge hond Groenouwe

Toen hij, oude rot John-Jules Meyer (63), in 1988 bijzonder hoogleraar Kunstmatige Intelligentie aan de Vrije Universiteit werd, betrad hij een wetenschappelijk veld dat net tot wasdom kwam. “Ik vond het een ontzettend spannende tijd. We stonden aan de wieg van een nieuw paradigma in de agenttechnologie. Dat zijn intelligente stukken software die autonoom beredeneren en handelen en daardoor een belangrijk onderdeel zijn van kunstmatige intelligentie.” Het onderwerp liet hem niet meer los en met vijfhonderd publicaties op zijn naam geldt Meyer als een zwaargewicht in zijn vakgebied.

Dik 20 jaar later, als jonge hond Chide Groenouwe (43) met zijn promotieonderzoek begint, staat de kunstmatige intelligentie al lang niet meer in de kinderschoenen. Maar dat er nog genoeg ruimte is voor nieuwe deelgebieden, bewijst Groenouwes onderzoek naar technically augmented human collective intelligence. “In de kunstmatige intelligentie proberen wetenschappers en technologen intelligentie te reproduceren in machines. Daar tegenover staan sociale wetenschappers, zoals psychologen en onderwijskundigen. Die bekijken alles vanuit de mens. Ik hanteer een overstijgend perspectief: in mijn onderzoek naar behandel ik technologische intelligentie en menselijke activiteit als twee onderdelen van één intelligent geheel. Ik geloof dat hybride oplossingen, waarbij computer en mens optimaal samenwerken, uiteindelijk de beste resultaten behalen.”

Kunstmatige intelligentie is niet gevaarlijk
Groenouwes visie staat haaks op doemscenario’s van ondernemers en wetenschappers zoals Elon Musk en wijlen Stephen Hawking over autonome, bewapende robots die de wereld overnemen en massale werkloosheid doordat computers de mens overbodig maken. Kunstmatige intelligentiewetenschappers moeten meer van zich laten horen in dit debat, stellen de jonge hond en oude rot.

Groenouwe: “De mensen die veel autoriteit toegeschreven krijgen, zijn misschien helemaal niet zo deskundig op dit gebied. Stephen Hawking was een natuurkundige en kosmoloog. Elon Musk is misschien heel goed in wat hij doet, maar blijft vooral een technoloog. De vraag is of zij wel begrijpen wat er precies gebeurt.” Meyer, die zich flink ergert als ‘zo’n hotemetoot weer iets over kunstmatige intelligentie roept’, voegt toe: “De academici die wél zicht hebben op het totaalplaatje en naar de filosofische en ethische kanten van kunstmatige intelligentie kijken, kunnen het idee ontkrachten dat kunstmatige intelligentie iets gevaarlijks is.” 

Meyer vindt dat de ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie schromelijk worden overschat. “We zijn nog zeer ver verwijderd van een kunstmatige intelligentie die mensen overtreft.” Groenouwe gaat nog verder: hij gelooft op filosofische gronden dat zoiets niet eens mogelijk is.

Robots met gevoelens 
Zowel Meyer als Groenouwe zien eerder kansen dan gevaren in kunstmatige intelligentie. Meyer: “Met kunstmatige intelligentie maken we computers slimmer zodat ze de mens beter tot hulp zijn.” Deze visie komt ook terug in het onderzoek waar Meyer zich de laatste tien jaar mee bezighoudt: het maken van emotiemodellen die ervoor zorgen dat robots emoties kunnen vertonen. Meyer: “Emoties spelen een belangrijke rol in de communicatie tussen mens en robot. Een mooie toepassing hiervan zie je in de zorg, waar robots patiënten helpen.”

Collective intelligence-systemen zijn niet alleen het onderwerp van Groenouwes promotieonderzoek, hij ontwikkelt ze ook daadwerkelijk. ‘Voor een creatievere, duurzame en eerlijkere wereld.’ Zo luidt de missie van het door hem opgerichte Nanquanu Institute. Met dat instituut bouwt hij onder andere een gecrowdsourcet systeem waarmee mensen kunnen leren van elkaars fouten. Oftewel: collectieve intelligentie. Groenouwe: “Stel, je vult een belastingformulier in, maar maakt een foutje en ontvangt daardoor een bepaalde toeslag niet. Dat is vervelend. Hoe mooi zou het zijn als je jouw fout kunt invoeren in een systeem, zodat andere mensen in een soortgelijke situatie een waarschuwing krijgen waardoor ze niet in de fout gaan? In zo’n systeem komt alles samen: je past machine learning toe om te bepalen welke personen dreigen dezelfde fout te maken. En je hebt de mens nodig om de fouten in te voeren. Hier zie je hoe computer en mens elkaar kunnen versterken.”

Wetenschapper ben je
In het vocabulaire van de twee bevlogen onderzoekers komt de term ‘van negen tot vijf’ niet voor. Ze zien de wetenschap als hun roeping. Groenouwe schreef zijn proefschrift – dat hij net heeft ingeleverd – grotendeels in zijn eigen tijd. Hij heeft er altijd naast gewerkt als onderzoeker. Eerst bij een bedrijf dat kunstmatige intelligentie voor de zorg ontwikkelt. Nog tijdens zijn promotieonderzoek begon hij aan een postdoctoraal onderzoek naar een specifiek onderdeel van collective intelligence, beide onder supervisie van Meyer die in 2011 promotor van het jaar werd.

Hoe hij dat allemaal tegelijk doet? “In het weekend en ‘s avonds werk ik door. En ik ben al tien jaar niet meer echt op vakantie geweest”, aldus Groenouwe. Dat is juist wat hem zo aanspreekt in de wetenschap: “Ik zie dat ook bij mijn collega’s. Een collega werkt bijvoorbeeld, net als John-Jules, aan emoties bij robots. Thuis heeft hij een robot, waar hij in het weekend allerlei software op uitprobeert. Wetenschapper is geen baan, je bént het.”

Meyer: “Ik herken me in die roeping. Natuurlijk zijn er altijd dingen die je meer of juist minder interesseren in je onderzoeksveld, maar ook ik werk in het weekend graag door aan zaken die ik echt leuk vind.”

Op de academie kun je je eigen gedachten volgen
Die roeping en bevlogenheid betekenen niet dat Meyer zich tot de wetenschap beperkt. Sinds een jaar of acht werkt hij één dag in de week in het bedrijfsleven. Hij is wetenschappelijk directeur van het Alan Turing Institute Almere, een onderzoeksbedrijf dat kunstmatige intelligentieoplossingen ontwikkelt voor de medische sector. Meyer: “Het is goed om een link met het bedrijfsleven te hebben, want het levert nieuwe fundamentele vragen op voor mijn wetenschappelijke onderzoek. Bovendien is de periode van wetenschappers die in hun ivoren toren onderzoekjes doen echt voorbij. Valorisatie wordt, gelukkig, steeds belangrijker.”  

Groenouwe en Meyer leerden elkaar zelfs kennen bij het Alan Turing Institute, waar de jonge hond vier jaar als onderzoeker werkte. Beiden beschrijven ze dit als een intensieve periode. Groenouwe herinnert: “Eigenlijk was er binnen het instituut altijd spanning, vooral financieel. Wij bedachten namelijk innovatieve producten, maar het is moeilijk om daar geld voor los te krijgen. In vergelijking met de wetenschap is het bedrijfsleven veel conservatiever: vaak durven ondernemers pas te investeren als ze zeker weten op korte termijn winst te behalen.” Voor Meyer de reden om nooit volledig over te stappen naar het bedrijfsleven: “Ik hecht toch meer aan de academie. Daar heb je de vrijheid om je eigen gedachten te volgen. Bij bedrijven wordt gelijk de vraag gesteld: wat gaat het opleveren? Dat is dodelijk voor je inspiratie.”  

Hoe een open mind en hoofd vol idealen elkaar vinden
De spanningen en lange dagen bij het Alan Turing Institute zorgden ervoor dat Meyer en Groenouwe elkaar door en door leerden kennen. Wat hen vooral bindt: de filosofische reflectie op hun vakgebied – waarbij ze openstaan voor elkaars verschillende opvattingen. Meyer: “Ik ben bijvoorbeeld ouderwetser dan Chide. In mijn visie op kunstmatige intelligentie staat de computer echt centraal. Chide ziet mens en computer als twee onderdelen van één geheel.”

 De oude rot praat vol bewondering over zijn protegé: “Ik geniet van Chides creatieve en originele ideeën, ook al wijken ze soms af van die van mij. Zijn gedrevenheid om met zijn kennis bij te dragen aan een betere wereld inspireert me.” Groenouwe: “Die open mindedness vind ik zo bewonderenswaardig aan John-Jules. Er zijn maar een paar mensen in dit vakgebied die mijn zinnen kunnen afmaken en bij wie ik halverwege een zin weet wat ze gaan zeggen. Met John-Jules heb ik dat.”

Als jonge jongen twijfelde Groenouwe of hij wetenschapper (‘Einstein was mijn grote voorbeeld’) of uitvinder wilde worden. “Het mooie is: met het ontwikkelen van collective intelligence-systemen ben ik het eigenlijk allebei geworden.” Nu zijn proefschrift af is, kan hij zich met nog meer overgave storten op zijn postdoctorale onderzoek en het collective intelligence-instituut.

Oude rot Meyer kijkt op zijn 63ste terug op een vruchtbare wetenschappelijke carrière. Wat wil hij nog bereiken? “Momenteel ben ik me aan het herpakken na een beroerte. Maar met het onderzoek naar emotiemodellen wil ik hoe dan ook verder, mogelijk in samenwerking met TNO.” Van een pre-emeritaat is dus voorlopig geen sprake? “Beslist niet. Ik heb nog ambities genoeg.”


 

Meyer over Groenouwe:

“Ik bewonder Chides enorme creativiteit, originaliteit en idealisme. Hij heeft zulke bijzondere ideeën, het is mooi om met zo iemand te werken. Bovendien is het ook nog eens een ontzettend fijne persoonlijkheid.”

“Dat creatieve en originele is meteen zijn valkuil. Chide schrijft dingen soms zo op dat ze alleen voor hem begrijpelijk zijn. Daar wijs ik hem dan op.”

Groenouwe over Meyer:

“Ik heb een enorme bewondering voor de grote integriteit van John-Jules. Toen we samen bij het Alan Turing Institute werkten, konden spanningen enorm oplopen. Desondanks bleef hij de missie en zijn collega's trouw. Hij zal nooit iemand verloochenen.”

“Wat ik heel fijn zou vinden, is als John-Jules meer aan lichaamsbeweging zou doen. Hij heeft een hekel aan sporten, dat weet ik, maar voor zijn gezondheid zou het echt goed zijn. De mensen in zijn groep en ik geven veel om hem, dus we willen hem nog lang bij ons houden.”

Advertentie