DUB-panel sceptisch over beperken vierkante meters voor kantoren en onderwijs

Kantoorverdieping in het Bestuursgebouw. Foto DUB

Een krimp van in totaal dertig procent van kantoren, labs en onderwijsruimten, moet bijdragen aan het betaalbaar houden van het UU-vastgoed. Dat was vorige maand de boodschap van het universiteitsbestuur. Vooral de omvang van de werkplekken van medewerkers wordt secuur onder de loep genomen; collegezalen en werkgroepruimten moeten vooral efficiënter benut worden.

Wij vroegen studenten en docenten in ons DUB-panel via de mail:
Als je in je eigen omgeving kijkt, denk je dan dat het beperken van vierkante meters mogelijk is zonder nadelige gevolgen voor je onderzoek of je onderwijs?

Efficiënter inzetten van kantoorruimte kan wel degelijk, denkt Onderwijskundig ondersteuner ICT & Onderwijs bij de faculteit Geesteswetenschappen Michiel Fleerkate. “Om me heen zijn er zeker enkele werkplekken die maar beperkt worden gebruikt. Met dockingstations en laptops is flexibel werken heel goed mogelijk.”

Sociaal geografen Bouke van Gorp en Fred Toppen merken dat veel van de gevreesde gevolgen van de overgang van geowetenschappers van de eigen kamers in het Van Unnikgebouw naar gedeelde kamers in het Vening Meineszgebouw uit zijn gebleven. Van Gorp: “Dat leidde toen tot onrust … kun je nog ongestoord werken? ... hoe moet het met gesprekken met studenten?, … zijn er genoeg overlegplekken?, et cetera. Maar in de praktijk blijken de meest zorgen onterecht.”

Toch betwijfelt Van Gorp of de ruimte nog effectiever benut kan worden. “Er zijn dagdelen waarop meerdere kamers leeg staan, maar er zijn óók momenten dat er wel veel mensen aanwezig zijn. Als mensen dan zonder plekje met laptop door de gang zwerven, gaat dat ten koste van de efficiëntie van het werken.”

Van Gorp vreest dat mensen bij verdere krimp van de ruimte alle afspraken en onderwijs in één of twee dagen proppen om vooral niet vaker naar hun werkplek te hoeven. “Dat komt het groepsgevoel of samenwerking in onderwijs en onderzoek niet ten goede.” Toppen deelt die zorg, zeker als hij kijkt naar de “open hoeken” van de verdiepingen waar veel promovendi dicht op elkaar zitten. “Dat lijkt mij niet een ideale werkomgeving. Misschien dat er daarom zoveel plekken leeg zijn, men werkt liever thuis. En dat kan toch niet de bedoeling zijn?”

Ook literatuurwetenschapper Frank Brandsma is sceptisch. “Voor het binnenstadgebouw Trans 10 geldt dat nu al bijna alle medewerkers een kamer delen (wij zijn met vier, meest met fulltime aanstelling). Dat is werkbaar voor gewone dagen met onderwijs, maar iedereen zoekt thuis de rust voor onderzoek en schrijven. Het lijkt mij lastig om hier nog meer ‘in te dikken’.”

Ik voorzie grote problemen, voor de roosteraars, de docenten en vooral ook de studenten

Als het om onderwijszalen gaat, maken sommige panelleden zich zorgen over de nadruk in de huisvestingsplannen op efficiënter gebruik van de ruimte. Masterstudent Aardwetenschappen Bram Vermeulen: “Ik heb afgelopen jaar al af en toe college gehad op de Bolognalaan, omdat er in de ‘normale’ gebouwen voor Aardwetenschappen (Minnaertgebouw, Buys Ballot Gebouw en Koningsbergergebouw) niet genoeg ruimte is. Wat betreft studieplekken hetzelfde, rondom tentamens zit het helemaal vol.”

Frank Brandsma: “In het onderwijs in de binnenstad is het maken van een rooster nu al een hels karwei. En dan hebben we nu nog als ‘uitloop’ het Spinozagebouw op de international campus. Als die campus verdwijnt en er ook nog veel meer onderwijs op de Drift moet worden geroosterd, voorzie ik grote problemen, voor de roosteraars, de docenten en vooral ook voor de studenten.”

Ook Michiel Fleerkate denkt dat het lastig wordt om de ruimte voor onderwijs in te perken. Volgens hem gaat het dan om de afweging tussen kleinschalig onderwijs en initiatieven die onderwijs op afstand meer mogelijk maken. “Er worden slagen gemaakt om online cursussen, digitale colleges en toetsen op afstand mogelijk te maken. Dit vergt echter wat van de organisatie rond technologie, onderwijsontwerp en ook van de docenten. Als die er niet achter staan dan is dit voor studenten ook merkbaar en moet je kijken of de onderwijskwaliteit wel op peil blijft.”

Bouke van Gorp stelt: “We hebben al zo weinig contacturen bij Sociale Geografie en Planologie. Met nog minder is het bijna afstandsonderwijs. Eigenlijk is er juist een tekort aan zalen: voor werkcolleges maar juist ook voor groepswerk rondom die werkcolleges.”

De sociaal geograaf is ook niet overtuigd van de mogelijkheden die het universiteitsbestuur ziet om de ‘openingstijden’ te verruimen en op die manier de behoefte aan extra vierkante meters te beperken. “Dat soort efficiëntie kan nooit heel groot zijn. Met veel studenten en stafleden die niet op de campus (of in de stad Utrecht) wonen is het lastig om veel vroeger in de ochtend te beginnen of tot acht of negen uur in de avond door te gaan.”

Inkrimpen is eng, maar slimme oplossingen bieden kansen

Maar er zijn ook andere geluiden. Fred Toppen ziet dat er nog veel zaaltjes leeg staan, ook tijdens reguliere werktijden. “Is het zo erg om een werkgroep te geven aan het eind van de vrijdag?” Ingrid Weerts, oud-lid van de Utrechtse Uraad en nu student in Leiden doet de suggestie om die ruimtes op reserveringsbasis voor iedereen toegankelijk te maken. “Geeft het digitale scherm naast de deur aan dat een ruimte vrij is? Top! Deur van slot houden, ruimte benutten.”

Daarnaast wijst zij op het probleem dat zalen “voor de zekerheid” gereserveerd worden voor vakken waarvan nog niet precies bekend is hoeveel studenten er komen. “De Universiteit Leiden maakt het voor studenten mogelijk om een inschrijving te regelen terwijl een vak al loopt. Superhandig: als je je vak drie keer niks vindt, kun je nog switchen zonder je blok te verspillen. Als andere universiteiten zo soepel kunnen roosteren, dan moet het toch mogelijk zijn om instroom bij vakken en capaciteit van ruimtes op elkaar aan te laten sluiten? Kortom: inkrimpen is eng, maar slimme oplossingen bieden kansen.”

Laten we het vooral hebben over hoe we de ontmoeting tussen docenten en studenten kunnen herstellen

Sociaal wetenschapper Peter Selten, tenslotte, vindt dat discussie zich nu te veel verengt tot efficiency in het gebruik van onderwijszalen en de vraag of je nog wel een privé-werkplek hebt. Eigenlijk zou het gesprek moeten gaan over de vraag hoe de universiteit het belangrijkste onderwijsdoel uit het Strategisch Plan behaalt: kleinschalig onderwijs met intensief contact tussen docenten en studenten. “Dat veronderstelt dat docenten en studenten elkaar over en weer gemakkelijk kunnen ontmoeten, niet alleen in de collegezaal maar ook daarbuiten, op de gang bij de koffie.”

Volgens Selten was dat in 1980, toen hij bij de universiteit kwam werken, nog goed geregeld. Kantoren, collegezalen en zelfs de bibliotheken van de opleidingen van zijn faculteit zaten dicht bij elkaar in het toenmalige Trans 1 (nu Ruppertgebouw) en Trans 2 (nu Van Unnikgebouw). “Langzamerhand zag je die infrastructuur veranderen. Het onderwijs werd geconcentreerd in het Ruppertgebouw en onderin het Van Unnikgebouw en het Sjoerd Groenmangebouw. Studenten uit alle opleidingen liepen daar rond, vaak in een grote kudde waarin je nauwelijks nog kon zien wie ‘bij jou’ hoorde.

Selten: “Laten we deze nieuwe discussie over huisvesting nu niet overheersen door de vraag of je wel of niet kantoortuinen met flexibele werkplekken moet maken, maar door de vraag hoe je door een uitgekiende ruimte-toedeling de ontmoeting tussen docenten en studenten kunt herstellen.” 

 

Advertentie