Nieuwe KNAW-president José van Dijck: 'Kleine talen zijn geen bedreigde diersoort'

José van Dijck: "Een 87-jarige vrouw mailde: 'Dat ik dit nog mag meemaken, een vrouw als president van de KNAW!'." foto Milette Raats

We moeten goed op het tuintje van de wetenschap passen, zegt José van Dijck, de nieuwe president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. “Soms moet je eens iets wieden.”

Nog maar een jaar of tien geleden besefte één van de vorige KNAW-presidenten, letterkundige Frits van Oostrom, dat het genootschap van topwetenschappers nog nauwelijks leden uit nieuwe vakgebieden als mediastudies en communicatie had. Hij vroeg UU-alumna, José van Van Dijck om het veld eens in kaart te brengen.

Nu treedt de hoogleraar Mediastudies van de Universiteit van Amsterdam zelf aan als president van de Akademie. Niet alleen omdat ze zoveel lof van haar vakgenoten krijgt, maar ook omdat ze graag bestuurt. Ze houdt van wat ze de triatlon noemt: onderzoek, onderwijs en bestuur. “Als ik het één doe, mis ik het andere al.” Ze treedt officieel op 18 mei aan tijdens de jaarlijkse Akademiemiddag.

We kunnen nauwelijks om techniek en wetenschap heen
Na twee presidenten uit de exacte wetenschappen (van de KNAW-afdeling Natuurkunde) moest deze keer weer iemand uit de alfa- en gammawetenschappen het roer overnemen (afdeling Letterkunde). Toen werd haar naam al snel genoemd. Van Dijck: “Ik sta op de schouders van reuzen: mijn voorgangers Frits van Oostrom, Robbert Dijkgraaf en Hans Clevers zijn ongelooflijk erudiete, vriendelijke mensen. Pim Levelt en eerdere presidenten waarschijnlijk ook, maar die heb ik zelf niet meegemaakt.”

Haar voorgangers deden het goed in een tijd dat er steeds meer aandacht kwam voor de wetenschap. “Er zijn nu allerlei wetenschappelijke festivals en lezingen. Een programma als De wereld draait door besteedt er ook veel aandacht aan. In mijn vak is het volkomen vanzelfsprekend om voor kranten en tijdschriften artikelen te schrijven, zozeer dat ik soms denk: ik moet ook nog gewoon onderzoek doen. Waar die aandacht vandaan komt? Misschien ligt het aan de technologisering van de maatschappij: we kunnen nauwelijks om techniek en wetenschap heen. Maar er gaan ook veel meer mensen studeren dan vroeger, dus komen er ook meer mensen in aanraking met de wetenschap.”

Van Dijck is blij met de aandacht van het publiek. Ze vindt ook de Nationale Wetenschapsagenda een goed idee, waarvoor iedereen zijn eigen wetenschappelijke vragen kan indienen. “Ik was aanvankelijk sceptisch: is het weer een manier van de politiek om de wetenschap te sturen? Maar je kunt het ook anders zien: het gaat om vragen stellen. Burgers, boeren, buitenlui, iedereen kan vragen stellen. Ook kinderen, en ook wetenschappers. Ik sta er nu wat nieuwsgieriger in: het is vooral heel interessant om te lezen wat mensen willen weten.”

Wie is José van Dijck?
 

José van Dijck (1960) is hoogleraar Mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam. Van 2008 tot 2011 was ze decaan van de faculteit Geesteswetenschappen. Ze doet onderzoek naar sociale media, mediatechnologie en digitale cultuur.

Ze studeerde aan de Universiteit Utrecht en promoveerde aan de Universiteit van Californië in San Diego. Daarna werd ze universitair docent Journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoofddocent Media & Visuele Cultuur aan de Universiteit Maastricht.

Van Dijck speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van Clariah, een consortium van geesteswetenschappelijke onderzoeksinstellingen, waaronder vier KNAW-instituten. Het consortium gaat een digitale infrastructuur ontwikkelen om grote hoeveelheden data en software uit verschillende geesteswetenschappelijke disciplines te kunnen koppelen en doorzoeken.

In 2013 verscheen haar boek The Culture of Connectivity. A Critical History of Social Media. Daarin analyseert ze de opkomst van sociale media.

Uit efficiëncy formuleer ik de onderzoeksvragen van mijn promovendi
Maar is het stellen van vragen niet bij uitstek een kunst van wetenschappers zelf. “Denk je dat? Het stellen van vragen gebeurt misschien te weinig. Vroeger moesten promovendi zelf hun onderzoeksvoorstel schrijven en goed nadenken over hun onderzoeksvraag. Dat kostte tijd. Nu moet het allemaal efficiënter. Als ik een onderzoeksvoorstel bij NWO indien, dan formuleer ik alvast de onderzoeksvragen waarmee promovendi aan de slag kunnen.”

Niet alle vragen zijn voor de wetenschapsagenda even relevant. “Waarom is een paard niet zindelijk? Daar weten we het antwoord al op. Maar andere vragen laten zien wat voor zorgen er bij mensen leven. Die kunnen heel inspirerend zijn voor wetenschappers. We hebben binnen de KNAW een paar jaar geleden een eigen onderzoeksagenda gemaakt met vijftig vragen en die zijn nog steeds interessant. Die gaan we ook allemaal indienen.”

Is ze niet bang dat de politiek met de agenda aan de haal zal gaan? “Ik denk niet dat de politiek zo dom zal zijn om de wetenschap te dwingen zich alleen nog maar op die vragen te richten. Als er iets mee gaat gebeuren, zal er extra geld moeten komen. Dat is in Duitsland gebeurd, daar hebben ze ook een wetenschapsagenda gemaakt en 11 miljard euro extra aan de wetenschap gegeven. Alles wat hier uitkomt, mag niet ten koste gaan van het onderzoek dat we al doen. Maar het wantrouwen tegen de Nationale Wetenschapsagenda is wel ergens op gebaseerd. Voor de ‘topsectoren’ heeft het kabinet 275 miljoen euro van NWO weggesluisd uit het vrije onderzoek. Zoiets mag niet meer gebeuren, er moet juist geld bij. Dat is volstrekt evident.” Maar als de politiek onverwacht toch anders beslist? “Dan is dat de democratie: uiteindelijk zijn we allemaal burgers die kunnen stemmen.”

Geen zorgen over het verdwijnen van kleine opleidingen
Over democratie gesproken: boze studenten en docenten van de UvA eisen meer inspraak en minder rendementsdenken. Eerder leverden wetenschappers van Science in Transition kritiek op het gehele wetenschapssysteem. Het zijn onrustige tijden.

“Veel van de kritiekpunten begrijp ik”, zegt Van Dijck. “Ik ben het ermee eens dat bestuurders van universiteiten de structuren meer vanuit de werkvloer moeten laten ontstaan en niet te veel van bovenaf moeten opleggen. Dat heb ik als decaan ook altijd gezegd. En Science in Transition wijst onder meer op de publicatiedruk en die is inderdaad ongemerkt enorm opgelopen. Het is ongelooflijk als je ziet in welke tijdschriften jonge wetenschappers allemaal moeten publiceren voor ze kans maken op een vaste of zelfs tijdelijke aanstelling.”

Aanleiding voor de protesten aan de UvA was de onvrede over de bezuinigingen op de faculteit Geesteswetenschappen en het verdwijnen van kleine opleidingen. Daarover maakt ze zich minder zorgen. “De kleine geesteswetenschappen en kleine talen zijn geen bedreigde diersoort. Er hoeft geen hek omheen. De wetenschap is een ecosysteem dat divers moet blijven, maar dan moet je ook goed op je tuintje passen: soms moet je eens iets wieden. Een studie Roemeens waar maar eens in de vijf jaar een student aan begint, kun je niet zelfstandig laten voortbestaan. Het is trouwens ook niet leuk om de enige student te zijn; dat klinkt romantischer dan het is.”

“Dit speelt ook niet alleen in de letteren en geesteswetenschappen”, voegt ze eraan toe. “In de wiskunde werken de masteropleidingen al een jaar of zeven samen. De studenten volgen gedeeltelijk samen masteronderwijs en de docenten reizen van de ene naar de andere universiteit. Het geheugen is kort, allerlei oplossingen voor kleine studies die nu de revue passeren hebben we een jaar of zes geleden ook besproken.”

De eerste vrouwelijke president
Het feit dat Van Dijck de eerste vrouwelijke president is, trok ook de nodige aandacht. Besefte ze dat meteen? “Nee, het moest me verteld worden. Pas toen er in de Volkskrant een stukje verscheen over de vier vrouwen op sleutelposities bij de KNAW drong het ook tot ons door. De nieuwe directeur is een vrouw, net als de pas aangetreden voorzitters van de Jonge Akademie en de Akademie van Kunsten. We dachten: verhip, dat is waar. Maar zo lang zulke stukken in de krant verschijnen, is het kennelijk nog niet gewoon.”

Ze heeft wel heel veel reacties van vrouwen gehad. “Ook een 87-jarige die me mailde: dat ik dit nog mag meemaken, een vrouw als president van de KNAW! Voor veel vrouwen is het belangrijk om een andere vrouw op zo’n positie te zien. In Nederland heb ik zo’n rolmodel vroeger zelf gemist. Ik ben gepromoveerd in de Verenigde Staten en daar had je toen wel vrouwelijke hoogleraren, hier bijna niet. Nog steeds is maar 16 procent van de hoogleraren vrouw. Het zijn schokkende cijfers, al gaat er natuurlijk verandering in komen.”

Het helpt al dat je tegen vrouwen in de wetenschap zegt: houd vol, het wordt beter
Vrouwen hebben het toch moeilijker dan mannen in de wetenschap, stelt ze vast. “Volgens mij loopt het bij veel vrouwen mis als ze tussen de 30 en 40 jaar oud zijn. Dan moeten ze alles tegelijk doen. Ze krijgen kinderen, ze moeten belangrijke subsidieaanvragen schrijven, ze hebben nog niet veel ervaring met onderwijs en zijn daar dus veel tijd aan kwijt… en dan worden ze ook nog relatief veel gevraagd voor allerlei commissies, want daar willen ze tegenwoordig liefst evenveel vrouwen als mannen in.”

De druk is groot. “Ik heb een aantal vrouwelijke wetenschappers gecoacht en het helpt alleen al dat je zegt: houd vol, het wordt beter. Want het wordt ook beter. Ik kreeg overigens een mail van een mannelijke wetenschapper die zei: ik deel de zorg voor mijn kinderen met mijn vrouw, ik heb het net zo zwaar als zij. Dat is natuurlijk zo, maar niet alle mannen doen dat.”

Advertentie