Stapels mea culpa is niet geloofwaardig

In zijn boek Ontsporing geeft Stapel visies op wetenschap en wetenschapsbeleid weer die  de indruk moeten wekken dat hij als decaan interessante gedachten had. Dat is niet gelukt, meent Willem Koops universiteitshoogleraar en oud decaan Sociale Wetenschappen in een recensie van het boek. Stapel probeert vooral zijn straatje schoon te vegen.

Tussen de media-aandacht van het juist verschenen Levelt- rapport en Sinterklaas in liet Diederik Stapel zijn boek Ontsporing verschijnen. Dat zou wel eens geld in het laadje kunnen brengen, zo moeten zijn uitgever en hij bedacht hebben. Natuurlijk kon ik het niet laten het boek te lezen, hoewel het mij tegenstond ervoor te moeten betalen (ik was te laat om de tijdelijk beschikbare elektronische versie te pakken te krijgen). Het boek heeft mij nogal opgewonden. De redenen voor die opwinding wil ik hier kort weergeven. (Een uitgebreidere bespreking verschijnt in februari in de Academische Boekengids.)

Ik weet niet precies waarom Stapel meent dat wij als lezers kennis moeten nemen van allerlei intieme aspecten van zijn jeugd. Ook niet waarom het interessant is dat hij naar een middelmatige Amerikaanse College vertrekt om zich daar over te geven aan literatuur en film en er een “theatre major” volgt, alsmede cursussen “films maken en scripts schrijven”, en tja, hoe hij dan twee korte 8 millimeter filmpjes maakt, die naar zijn eigen woorden bestaan uit “een schaamteloze oefening in adolescentenwijsheden.” (blz. 59).  En ook zijn één pagina lange hoofdstuk “Tieneneenhalf” met een liefdesverklaring voor M., welke letter naar ik maar aanneem (en voor hem hoop) verwijst naar zijn echtgenote, is om onduidelijke redenen weggelopen uit het privé leven van ‘Diesje’ (zoals Diederiks moeder hem noemt) (zie blz. 203).

Hij licht in zijn Addenda bij het boek toe dat het schrijven van dit hoofdstukje niet echt de bedoeling was (blz. 314). Het is verleidelijk om te constateren dat het toch de hoogste tijd wordt dat Diederik Stapel ophoudt met het schrijven van teksten, die niet echt de bedoeling zijn.

Ook om onduidelijke redenen geeft Stapel allerlei visies op de wetenschap en het wetenschapsbeleid weer, die kennelijk moeten verduidelijken dat hij ook als decaan gedachten had die de moeite waard waren. Zo komt hij op blz. 20 en volgende met de suggestie dat proefschriften niet langer beloond zouden moeten worden met “grote sommen geld”, zodat er overproductie van middelmatig werk ontstaat. Hij suggereert dat Universiteiten zouden moeten betalen voor proefschriften, waardoor het aantal zou afnemen en de kwaliteit toenemen (blz. 21). Wat een onzin, Stapel zou toch als voormalig decaan moeten weten dat Universiteiten enorme sommen betalen voor proefschriften: immers de optelsom van aio-salarissen plus overhead in de vorm van laboratoria, begeleidingstijd, huisvesting enzovoort. De bonus, waarover Stapel het heeft is een fooi ten opzichte van die investering.

Als hij bij de Tilburgse rector zit, die hem bij zich thuis uitnodigt voor een diepgaand gesprek over zijn tot dan nog vermeende fraude, begint hij uitgebreid te praten over de toekomst van de Tilburgse universiteit, die zich in Europa zou moeten profileren als een der sterkste universiteiten van Europa op het gebied van rechten en economie, de Tilburg School of Economics and Law. Maar dat is, zoals hij zelf constateert gebabbel, als “poging tot zelfverdediging” (blz. 188). De ware Stapel komt om de hoek als hij de rector antwoord geeft op de beschuldigingen en denkt: “Hij moet me geloven. Ik heb alleen nergens bewijs voor, omdat ik donders goed wist dat alles wat ik deed niet helemaal was zoals het hoorde.” (blz. 190). Hoezo “niet helemaal”? Helemaal niet!

Stapel zou volgens de achterflap zijn eigen straatje niet schoonvegen. Maar men kan gemakkelijk zien dat hij toch wel degelijk de bezem hanteert. Zo beklaagt hij zich over het werk van de commissie Levelt. Hij vindt dat hij te veel en te langdurig door het gedrag van de Universiteit Tilburg en de commissie Levelt, in de media-aandacht blijft. (blz. 223). Hij vindt dat de commissie Levelt hem meer bij hun werk had moeten betrekken (blz. 221) Hij schrijft: “Ik ben een wetenschappelijke topcrimineel die voor de ogen van het toegestroomde publiek eindeloos met rotte eieren en tomaten kan worden bekogeld.” (blz. 232). Hij voert een anonieme “oudere, gepensioneerde collega” op, die hij door zijn moeder laat bellen, dit om haar misschien een beetje te doen geruststellen. Nou, dat lukt. Deze anonymus zegt tegen de moeder van “Dies”: “Niemand is geïnteresseerd in achtergronden, niemand zit te wachten op een genuanceerd verhaal, niemand wil horen dat ik natuurlijk zelf verantwoordelijk ben voor mijn daden, maar misschien niet de enige boosdoener en wellicht ook onderdeel van een ziekmakende cultuur. Een boosdoener is makkelijk en overzichtelijk. Het enige wat ze willen is hem afmaken, afmaken, afmaken”. (blz. 237). Het is knap dat Stapel zo’n gepensioneerde cynische anonymus weet te vinden, maar het is een tamelijk doorzichtige manier om je straatje schoon te vegen.

Dit boek van Stapel maakt duidelijk dat hij toch vooral vindt dat hij misschien wel helemaal onderaan het hellende valk van de moderne wetenschap is beland, maar dat toch eigenlijk al zijn collegae uit de sociale psychologie, uit de psychologie en de wetenschap in het algemeen, zich op dat hellende vlak bevinden. “Was men verbijsterd omdat mijn gedrag monsterlijk en vreemd was, of juist omdat het zo menselijk en herkenbaar was?” “Was het echt zo bizar wat ik had gedaan? “Was ik niet gewoon een projectiescherm? "Werd Stapelgate niet vooral een mediahype omdat het een uitvergrote weerkaatsing was van herkenbare menselijke angsten en dromen?” (dit alles op blz. 255 e.v.). Hij schrijft: “Ik ben niet de enige fraudeur in de wetenschap, ik ben niet de enige fraudeur in psychologie, ik ben niet de enige fraudeur in de sociale psychologie, zeker niet.” (blz. 208). En: “Wat ik heb misdaan is mij overkomen in een specifieke omgeving. Als die omgeving anders was ingericht, was het waarschijnlijk anders gelopen.” (blz. 208).

Met dit soort uitspraken veegt Stapel zijn straatje schoon. Maar gelukkig is er geen steekhoudende reden te denken dat de sociale psychologie frauduleuzer in elkaar steekt dan andere psychologie, of andere wetenschap. In dit verband steun ik collega Wolfgang Stroebe en de European Assosciation of Social Psychology, die eisen dat de suggestie uit het rapport Levelt dat er iets mis is met de sociale psychologie in het algemeen, alsnog wordt geschrapt

Ook Stapels simplistische uitleg van het waarom van zijn handelen is bepaald niet ontlastend.  “Ik wilde dat we allemaal verder konden en tempo konden maken. Ik wilde dat iedereen de gelukservaring van mooi, goed, gelukt onderzoek kon ervaren. Dat geluk voelde zo goed; dat kon ik anderen niet ontzeggen.” (blz. 172-173). Tja, dat is zo ongeveer een Madoff, die zegt dat rijkdom zo iets moois is dat hij met behulp van het Ponzi schema anderen daar in wilde laten delen.

Is er nog iets positiefs te melden? Tja, misschien dit: bij tijd en wijle kan men in dit boek zien dat Stapel  literaire talenten heeft. Hij heeft misschien wel het talent om een echte schrijver te worden. Ik zou zeggen: probeer dat uit! De ervaring in het schrijven van prachtige, maar gefantaseerde wetenschappelijke artikelen, is misschien nog te verzilveren in de productie van literatuur.

Tenslotte spreek ik de hoop uit dat Diederik Stapel de eventuele royalty’s van dit boek ter beschikking stelt van de Universiteit Tilburg, als bijdrage aan de kosten van de door hem veroorzaakte schade. Maar als Diesje voor zichzelf kiest dan ben ik voorstander van conservatoir beslag, ter zekerstelling van de delging van de schade die is geleden door de personen die onder zijn hoede opgroeiden in de wetenschap.

Diederik Stapel, Ontsporing. 2012. Prometheus. 18,90

Advertentie