Teaching fellow Ton Peeters bereidt studenten voor op onvoorspelbare arbeidsmarkt

Ton Peeters onderzoekt hoe 21st century skills in een universitaire opleiding passen. Foto: Pieter Dorp van Vliet

Als het aan teaching fellow Ton Peeters ligt, voeren Utrechtse bètastudenten straks met meer zelfvertrouwen hun sollicitatiegesprekken. Daarvoor moet er wel wat veranderen in hun onderwijs. “Tijdens bedrijvendagen praten werkgevers in voorlichtingspraatjes zelden over de kennis die je moet hebben.”

‘Het Nederlands onderwijs moet meer aandacht besteden aan 21st century skills.’ Die aanbeveling was het afgelopen jaar terug te lezen in tal van adviesrapporten. Ton Peeters is niet ongelukkig met de hype die is ontstaan rondom de term. De biologiedocent wijst er al langer op dat de universiteit meer kan doen om studenten klaar te stomen voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Als één van de zes nieuwe UU-teaching fellows gaat hij onderzoeken hoe die ‘vaardigheden van de 21ste eeuw’ in het curriculum van de Utrechtse bètafaculteit verwerkt kunnen worden. Dat wekt nieuwsgierigheid. “Veel mensen horen al die poeha en willen nu opeens van mij weten waar het precies over gaat.”

Wat zijn teaching fellows?
Sinds 2011 benoemt de UU jaarlijks enkele uitblinkende docenten tot teaching fellow. Zij mogen twee jaar lang een deel van hun tijd besteden aan het verbeteren en het vernieuwen van het universitaire onderwijs. Naast Ton Peeters, gaat het dit jaar om Gery Nijenhuis (Geowetenschappen), Geert Ramakers (Geneeskunde) , Vincent Crone (Geesteswetenschappen) en Bert Theunissen (Bétawetenschappen). 
Voor meer informatie klik hier
 

Is er inderdaad iets nieuws onder de zon?
“Enige nuchtere distantie is gewenst, want er wordt behoorlijk wat hoogdravende taal gebruikt. Maar toch, in het rapport ‘naar een lerende economie’ (pdf) van de WRR kun je lezen dat de manier waarop innovatie tot stand komt, echt enorm veranderd is. Vroeger werkte een Research & Development-afdeling van een groot bedrijf jarenlang aan de ontwikkeling van een product. Nu heeft een bedrijf als ASML talloze kleinere toeleveranciers die allemaal moeten bijdragen aan de continue vernieuwing van het bedrijf. Wie gisteren belangrijk was, kan vandaag niets meer voorstellen. Innovatie gaat sneller en komt bovendien steeds vaker vanuit multidisciplinaire teams. Die tendens vraagt erom dat we nog eens goed nadenken of we onze studenten de juiste bagage meegeven.”

Als de wereld en de arbeidsmarkt steeds sneller verandert, hoe weet u dan wat een bèta-student over vijf jaar precies moet kunnen?
“Over wat de relevante vaardigheden van de toekomst zijn, wil ik graag in gesprek met de werkgevers van onze afgestudeerden. De Nederlandse vereniging van biologen komt binnenkort met een werkgeverssurvey waarin dit soort vragen worden beantwoord. Daar ben ik erg benieuwd naar. Over het algemeen zeggen bedrijven vaak dat ze ‘kunnen’ belangrijker vinden dan ‘kennen’. Dat merk je ook tijdens onze bedrijvendagen; het gaat in de voorlichtingspraatjes zelden over kennis. Dat wordt gezien als iets dat snel bij te spijkeren is.
“We kunnen gelukkig niet in de toekomst kijken, maar er zal in ieder geval een veel flexibelere houding van afgestudeerde bèta’s gevraagd worden. Ze moeten kunnen samenwerken en ze moeten kunnen communiceren, maar ze moeten bovenal creatief en kritisch kunnen nadenken.”

Maar dat leren studenten nu toch ook al op middelbare school en de universiteit?
“Dat is zeker waar, maar nog niet voldoende. Bij veel beginnende studenten zie ik die eigenschappen in ieder geval nog niet terug. Binnen onze opleidingen is de aandacht vaak vrij impliciet; er is bovendien weinig opbouw en samenhang. Het gevolg daarvan is dat studenten zich er na afloop van hun studie vaak niet van bewust zijn van wat ze al kunnen. Ik wil heel graag dat Utrechtse afgestudeerden straks precies weten waar in hun curriculum ze ervaring hebben opgedaan met welke vaardigheden en waarom dat een succes was. Alleen dan zullen ze zich later ook met meer zelfvertrouwen die veranderende arbeidsmarkt betreden.”

Sommigen zeggen dat die 21st century skills een uitvinding zijn van het bedrijfsleven dat graag wil dat de universitaire opleiding meer ten dienste van de economie komt te staan …
“Dit is geen knieval. Het is niet zo dat we iets niet meer gaan doen dat we eerder wel deden. Er is niets mis mee dat de universiteit beter gaat kijken naar wat de maatschappij vraagt van afgestudeerden. Onze studenten verwachten dat ook van ons. Als dat het bedrijfsleven goed uitkomt, prima. Maar de werkgevers nemen de boel niet over. We blijven hier goede en breed opgeleide academici afleveren. Na de studie mogen ze de tunnel in die een werkgever voor ze heeft bedacht.”

Wat gaan studenten straks merken van uw werk als teaching fellow?
“Ik wil graag onderzoeken op welke plekken in het curriculum expliciet aandacht kan worden besteed aan die 21st century skills, zodat ook echt alle studenten daarmee in aanraking komen. Daarvoor moeten misschien cursussen worden aangepast of nieuwe cursussen worden ontworpen. Het is daarnaast de bedoeling dat daadwerkelijk wordt getoetst of studenten de vaardigheden voldoende beheersen. Anders nemen studenten het niet serieus.
“Ik geloof niet in een cursus ‘creatief denken’ of een cursus ‘kritisch naar jezelf kijken’. Het aanleren van dergelijke vaardigheden moet altijd binnen de context van de studie gebeuren. In onze honoursprogramma’s hebben we daar al veel ervaring mee opgedaan. Daarin laten we een groep studenten bijvoorbeeld samen een boek maken. Belangrijk is dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor het hele proces, vanaf de eerste brainstorm tot de uiteindelijke publicatie. Ze zijn creatief, ze werken samen en zijn kritisch op zichzelf, op elkaar en op het product. Ik zou graag willen dat reguliere studenten ook met dit type onderwijs in aanraking komen.
“Studenten zijn in deze opzet eigenaar van hun eigen leren: dat werkt altijd beter dan dat iemand anders voorschrijft wat en hoe ze moeten leren. Het leerplezier is vele malen groter. Tijdens een promotie-onderzoek of in een nieuwe baan wordt van academici bovendien ook verwacht dat ze zelfstandig een bijdrage weten te leveren.”

Bij sommige docenten gaan bij dit soort verhalen de haren overeind staan? Hoe zit het dan met de kennisoverdracht? Het studiehuis was nu ook niet bepaald een succes …
“De rol van de docent blijft cruciaal. Dat was de fout van het studiehuis: daar lieten ze leerlingen aan hun lot over. De docent moet aanwezig zijn en als een kundig en betrokken coach feedback geven. In het honoursprogramma blijkt bijvoorbeeld dat studenten pas echt gaan groeien als je als docent hun rol binnen het project ter sprake brengt en benoemt wat goed en wat minder goed gaat. Dan durven ze kritisch naar zichzelf te kijken en zichzelf te verbeteren.”

Zijn alle docenten bereid en capabel om zo te werken?
“Dat verschilt. Je merkt inderdaad dat sommige docenten sceptisch zijn en het vaardighedenonderwijs niet als hun taak beschouwen. Ze zien vooral op tegen de energie die gaat zitten in het reflecteren met studenten. Veel docenten hebben nog de herinnering aan ‘het p-woord’, het verplichte portfolio dat studenten enkele jaren terug moesten bijhouden. In de praktijk was dat vaak niet meer dan een afvinklijstje. Heel demotiverend.
“Als je mensen vertelt dat het er meer om gaat dat je met studenten bespreekt wat ze leren en of de cursus aan verwachtingen voldoet, dan is eigenlijk niemand daartegen. Het is ook helemaal niet de bedoeling het hele curriculum hiervoor op de kop te zetten. Maar er moeten wel cursussen zijn met werkvormen die het aanleren van vaardigheden ten goede komen. En met docenten die studenten hierbij kunnen en willen helpen.”

De UU werkt dit jaar aan de herziening van het masteraanbod. De universiteit wil dat de masteropleidingen studenten beter gaan voorbereiden op de arbeidsmarkt. Naar aanleiding van deze plannen publiceerde DUB onlangs het magazine 'Door naar de Master'. Klik hier voor de digitale versie. 

Advertentie