5 opvallende uitkomsten uit onderzoek 'Tutoraat op maat'

Onder de noemer ‘Tutoraat op maat’ werden studenten naar hun wensen voor en waardering van het huidige tutoraat gevraagd. In totaal vulden 2009 studenten, verdeeld over alle faculteiten en alle studiejaren, de vragenlijst volledig in.

DUB vond vijf opvallende uitkomsten en vroeg Marieke de Bakker, hoofd studentenbegeleiding, en Frank Brandsma, tutorcoördinator bij Geesteswetenschappen, om commentaar. 
 


1. Ruim 40 procent van de studenten heeft geen tutor, of weet niet wie dat is

De UU wil dat elke bachelorstudent een tutor heeft. Dat staat te lezen in de universiteitsbrede richtlijn Tutoraat 3.0 (pdf), die in 2013 gepresenteerd werd. Om die reden stelde Stichting OER haar respondenten de vraag: Heb jij dit studiejaar een tutor? En wat blijkt? 21,2 procent heeft geen idee of hij/zij een tutor heeft. Daarnaast zegt 22,3 procent er zeker van te zijn géén tutor te hebben.

Volgens tutorcoördinator Brandsma is het echter logisch dat nog niet alle bachelorstudenten weten wie hun tutor is. “Ik vind het een beetje flauw dat OER deze conclusie trekt. De eerste lichting studenten die onder het project Tutoraat 3.0 vallen, zijn pas in september 2014 gestart met hun studie. Dus nee, nog niet elke UU-student is daarmee in aanraking gekomen.”

Marieke de Bakker kijkt liever naar een ander percentage. Splits je de respondenten op per studiejaar, dan blijkt namelijk dat 98,9 procent van de eerstejaars wél weet wie hun tutor is. “Dat percentage geeft aan dat er veel ten goede is veranderd. Ik vind dat een enorm resultaat!” 


2. Ouderejaars en (pre-)masterstudenten hebben óók behoefte aan een tutor

Is het tutoraat eigenlijk nodig voor tweedejaars-, derdejaars- em (pre-)masterstudenten? Uit de resultaten van OER blijkt van wel. Studenten vinden een tutor vooral belangrijk in het eerste jaar van de bachelor, de master en de pre-master, maar "in alle studiejaren is een tutor nodig". 
De Bakker noemt de vormgeving van het tutoraat voor ouderejaars ‘lastiger’. “Ouderejaars hebben vaak verschillende behoeftes en dan is er maatwerk nodig. Maar er moet absoluut een aanspreekpunt zijn. De vrije ruimte komt pas later in je studie en dan is goede begeleiding belangrijk.” Volgens Brandsma hebben tutoren van ouderejaars in ieder geval voldoende tijd om die begeleiding te bieden. "Tutoren van eerstejaarsstudenten hebben jaarlijks 88 uur voor hun taak, tutoren van ouderejaars 44 uur."

Voor masterstudenten blijkt het tutoraat wat gecompliceerder te zijn. 42 procent van de 601 ondervraagde masterstudenten geeft aan geen tutor te hebben, 30 procent weet überhaupt niet of ze een tutor hebben. Brandsma acht het van belang dat ook zij begeleiding van een tutor krijgen, omdat deze studenten “in principe ook eerstejaars zijn.” De Bakker vindt dat niet zo'n probleem. “Binnen de masteropleidingen is er al veel begeleiding. De mastercoördinator neemt vaak de tutorrol op zich.”


3. Er bestaat nog steeds verwarring over het verschil tussen de studieadviseur en de tutor

In 2013 schreef Paul Graas, toenmalig student-lid van de U-raad, al in een opiniestuk dat de student niet weet bij wie hij terecht kan met welke vragen. “De studieadviseur verwijst hem naar de tutor en de tutor verwijst hem vaak weer door naar de studieadviseur.” Ook DUB schreef eerder over onduidelijkheid rondom het tutoraat.  

Die onduidelijkheid bestaat nog steeds, blijkt uit het onderzoek van Stichting OER. Zij vroeg haar respondenten naar wie ze gaan voor zowel informatieve als emotionele steun. In het geval van informatieve steun stapt 18,7 procent naar de studieadviseur, en 9,8 procent klopt bij de tutor aan. Het merendeel van de studenten vraagt overigens eerst hulp aan medestudenten. Ook in het geval van emotionele steun zijn medestudenten het eerste aanspreekpunt. 11,5 procent stapt daarnaast als eerste naar de tutor, 11,6 procent naar de studieadviseur.

De Bakker, die eerder een flyer (pdf) maakte om het verschil duidelijk te maken, legt uit: “De tutor is het eerste aanspreekpunt. Die praat met je over je studievoortgang en persoonlijke ontwikkeling. Complexere vragen kunnen aan de studieadviseur worden voorgelegd.”

Brandsma geeft een voorbeeld. “Neem een kleine opleiding als Frans. De tutor kent alle opleidingsmogelijkheden binnen die studie. Maar wil je een minor Amerikanistiek doen? Dan kan een studieadviseur je wellicht beter helpen.” Volgens hem is het wel goed als de tutor op de hoogte is van je plannen. “Stap dus eerst naar de tutor, die verwijst je door. Het ergste wat dan kan gebeuren, is dat je twee keer hetzelfde gesprek voert.”

Ook voor emotionele steun kun je terecht bij je tutor. Toch vindt Brandsma dat een tutor vooral een gesprekspartner is voor je studie. “Een tutor is geen levenscoach. Het is niet aan de tutor om persoonlijke problemen van studenten op te lossen. Als er professionele hulp nodig is, zal de tutor doorverwijzen.”


4. Laat studenten aan het eind van hun eerste jaar kiezen voor een actief of een vrijblijvend tutoraat 

Stichting OER adviseert de invoering van een actief en vrijblijvend tutoraat. In het eerste geval benadert de tutor studenten actief, in het tweede geval niet. Eerstejaarsstudenten kunnen aan het eind van het studiejaar een keuze maken. “Lang niet iedere student heeft behoefte aan één-op-ééngesprekken”, stelt OER in haar rapport. 

Tutorcoördinator Brandsma is niet zo gecharmeerd van het idee. Ook vindt hij het gek dat OER dit advies geeft maar er in het onderzoek niet concreet naar vraagt. “Het is een lastige kwestie. Ik denk dat studenten automatisch voor zichzelf een actief of een vrijblijvend tutoraat creëren. Dat hoef je niet te labelen. Bovendien verwacht ik dat het een hoop administratieve rompslomp met zich mee brengt.”

Brandsma vraagt zich daarnaast af of studenten op een goede manier een keuze kunnen maken voor een actief of vrijblijvend tutoraat. “Sommigen denken misschien geen begeleiding nodig te hebben, maar hebben dat wel.” 


5: Studenten willen van de tutoren alleen zakelijk advies

OER concludeert dat het takenpakket van de tutor “een smalle focus” moet hebben, “betreffende studiemogelijkheden binnen de opleiding”. De ondervraagde studenten hebben dus minder behoefte aan contact op persoonlijk vlak en kennen hun tutor vooral informatieve taken toe. 

Begeleiding bij de studie is de primaire taak van de tutor, vindt ook Brandsma. Toch vlakt hij het sociale aspect niet uit. “De tutor heeft óók als taak dat jij je thuis voelt op je opleiding. Hij kent jou, kan je stimuleren en vertrouwen geven. Een tutor moet hart hebben voor studenten en goed kunnen luisteren.”

Hij vervolgt: “Een tutor moet niet iemand zijn die zegt: ik leg het wel even uit. De student is baas over zijn of haar eigen programma. Een tutor kan wel in samenspraak met de student achterhalen wat deze nu eigenlijk wil en kijken of dit mogelijk is. Een tutor helpt zo de student een betere prestatie te leveren.”

Advertentie