Jong in coronatijd: ‘Nog voldoende tijd voor jongeren om zich te ontwikkelen’

Fotos: Ivar Pel
Nu de coronapandemie in rustiger vaarwater komt, is het tijd om te reflecteren op de afgelopen twee jaar. Wat is goed gegaan? Wat had beter gekund? Dit artikel maakt deel uit van de reeks Corona-dialogen. Hierin buigen wetenschappers uit verschillende disciplines zich over lastige vraagstukken die de coronapandemie met zich meebracht. In het tweede deel van de serie kijken Margo Trappenburg en Susan Branje vanuit bestuurskundige en pedagogische hoek naar de impact die de coronapandemie op jongeren heeft gehad.

Trappenburg: “In het begin van de coronapandemie viel mij op dat er een bizarre verenging van het politieke debat was. Normaal gesproken wordt geprobeerd om recht te doen aan verschillende belangen. Naast gezondheidsbelangen zijn er andere belangen, zoals economie, goed onderwijs of het maken van vrije keuzes, waarbij je ook de vrijheid hebt om ongezonde keuzes te maken. Maar in de coronapandemie werd datgene wat volgens het Outbreak Management Team (OMT) epidemiologisch gezien het beste was, onverkort door de regering overgenomen. Hierover was in het parlement in de eerste fase weinig politiek debat en als er tegenstemmen waren, bepleitten die nog strengere maatregelen om gezondheidsschade te beperken. Dat is vreemd, zoiets hebben we nog niet eerder meegemaakt. Bij bijvoorbeeld de Q-koorts werd een afweging gemaakt tussen gezondheidsbelangen en economische belangen in de landbouwsector, die uiteindelijk zwaarder wogen."

“Tijdens de coronapandemie is het politieke debat beperkt tot enkel gezondheidsschade: eerst in enge zin en later in bredere betekenis. Op een gegeven moment gingen mensen met een medische achtergrond bredere medische redenen aandragen om ervoor te zorgen dat er toch iets van afweging plaatsvond. Dokters constateerden dat mensen ook gezondheidsschade opliepen als ze niemand anders meer zagen. Pas als het daadwerkelijk zou kunnen leiden tot gezondheidsschade, door ofwel het coronavirus ofwel door de coronamaatregelen zelf, mocht het meedoen in de discussie. Het was geen argument dat maatregelen slecht waren voor het onderwijs, of dat je daarmee de studententijd van jongeren afpakt. Wel een valide argument was dat studenten daar depressief of suïcidaal van werden, want dat was weer medisch.”

Branje: “We zagen dat veel jongeren onder de coronapandemie leden. Eenzaamheid nam, net als negatieve emoties, toe, terwijl de academische motivatie en het welbevinden daalden. Naarmate de coronapandemie vorderde, nam ook de mate van psychische klachten toe en de mate waarin varieerde met de coronamaatregelen: je ziet het een beetje op en neer gaan. Dat is hoopgevend, want dat geeft aan dat jongeren veerkrachtig zijn. Zodra het normale leven weer mogelijk is, herstellen jongeren zich en hebben ze weer zin om dingen te ondernemen. Maar het zijn gemiddelde resultaten. Als je beter gaat kijken, zie je dat er heel grote verschillen zijn tussen jongeren. Diegenen die al in een moeilijkere situatie zaten, hadden het zwaarder. Ze hadden voor de pandemie al psychische problemen of komen uit een moeilijke thuissituatie."

"Wat de langetermijneffecten zijn, weten we nog niet. Het zou een risico kunnen vormen in de identiteitsontwikkeling van jongeren, als ze door de beperkende coronamaatregelen sommige levensgebieden minder konden ontdekken. Als je niet kan uitgaan, hoe ontmoet je dan een partner? En hoe ontdek je welke partner bij je past? Al is het niet alleen maar negatief. Sommige jongeren verdiepten hun vriendschappen en dachten na over wat ze echt belangrijk vinden, dat kan helpen bij je identiteitsontwikkeling."

“Vooral de lange duur van de coronapandemie, en daarmee de maatregelen, vind ik zorgwekkend. De keuzes die daarin zijn gemaakt, zijn soms eenzijdig geweest en minder gestuurd door welzijnsbelangen. Terwijl die op termijn belangrijker werden, vind ik. Het kan echt niet dat we zo lang jongeren alleen op hun kamer hebben laten studeren. Het is een cruciale fase in hun leven, waarin ze dingen ontdekken. We hadden beter moeten kijken naar wat er voor jongeren nog wel mogelijk was: hoe je deze groep, die qua gezondheid weinig risico liep, zou kunnen ontzien.”


Margo Trappenburg
(1962) is universitair hoofddocent bij Bestuurs- & Organisatiewetenschap. Ze doet onderzoek op het terrein van de gezondheidszorg en schreef over onder meer ethische kwesties. Daarnaast is Trappenburg bijzonder hoogleraar Grondslagen van het maatschappelijk werk aan de Universiteit voor Humanistiek.

Trappenburg: “Eerlijk gezegd vond ik het al een hele vooruitgang toen we op een gegeven moment gingen discussiëren over bredere gezondheidsbelangen. Maar een goed politiek debat gaat over meer dan dat: ook over economie, onderwijs of cultuur. Allerlei ongelijksoortige zaken die belangrijk zijn. Ook bij andere gezondheidskwesties, zoals het rookbeleid of Q-koorts, is nooit gezegd: gezondheid gaat voor alles. Het is een groot goed dat andere dingen ook belangrijk zijn, en dat in een democratisch gremium hier een afweging in wordt gemaakt. Daar moet over worden nagedacht, voordat de regering tot een beslissing komt. In dat geval snappen mensen waarom iets gedaan is, ook al zijn ze het ermee oneens. Maar in de coronapandemie zijn al die andere belangen buiten de discussie verklaard. Het enige wat naar voren mocht worden gebracht, was dat het coronabeleid ook tot meer gezondheidsschade leidde."

“Het afpakken van onderwijs van studenten is bijvoorbeeld niet pas erg als Susan constateert dat ze daar depressief van worden. Het is daarvoor al erg, want het is belangrijk om goed onderwijs te hebben. Jongeren zijn veerkrachtig en ook al worden ze niet depressief, dan nog is het erg om dat allemaal van ze af te pakken. Studenten zijn maar één keer begin twintig. Je krijgt niet nog een keer in je leven de kans om een eindexamenreis te maken, eerstejaars bachelorsstudent te zijn of om je introductietijd te doen. De politiek moet daar over nadenken en niet alleen stellen: het virus dicteert en daarom doen we het zus of zo. Er had diepgaander politiek debat moeten worden gevoerd over wat er allemaal overhoop is gehaald.”


Susan Branje
(1973) is hoogleraar Ontwikkeling en Socialisatie in de Adolescentie aan de Universiteit Utrecht. Ze doet onderzoek naar onder meer de relaties die jongeren hebben en hoe deze samenhangen met persoonlijkheid en identiteitsontwikkeling. Branje deed onderzoek naar het psychisch welzijn van jongeren tijdens de coronapandemie.

Branje: “Maar de gezondheidsrisco’s waren aanzienlijk, er moest iets gebeuren. De maatregelen waren ook nodig, maar sommige beslissingen aangaande jongeren zijn strikt genomen. We hadden in verloop van tijd, binnen de maatregelen, meer kunnen organiseren of jongeren vaker kunnen uitzonderen. Soms kon je in kleine groepen afspreken. We hadden jongeren kunnen uitdagen om kleinschalig dingen samen te doen."

“Tegelijkertijd zie je ook dat jongeren in de coronapandemie ontzettend veel geleerd hebben. Ook de kinderen van wie we nu zeggen dat zij ‘een achterstand’ hebben. Dat stoort mij enorm. Ons onderwijssysteem is ontzettend rigide, waardoor we niet flexibel om kunnen gaan met dergelijk grote gebeurtenissen zoals een pandemie. Dat creëert óók een achterstand: we blijven het onderwijsprogramma stug aanbieden en passen het niet aan de ontwikkeling van kinderen aan. We verzinnen van alles om dat weer bij te spijkeren, zoals met NPO-gelden, maar structureel blijft het probleem hetzelfde: jongeren moeten weer gewoon mee gaan doen in het reguliere programma. Het is ook moeilijk om die flexibiliteit in te bouwen in ons onderwijssysteem en je ziet ook dat het op verschillende niveaus, zoals op de universiteit, gebeurde, maar het mag meer en sterker.”

Trappenburg: “Ze hebben toch ook een achterstand opgelopen?”

Branje: “Als je aan het systeem vasthoudt wel. Want ten opzichte van wat heb je een achterstand? Die achterstand is in vergelijking met anderen en andere prestaties, niet in vergelijking met je eigen ontwikkeling. Het lijkt mij als jongere ontzettend lastig als je steeds weer krijgt te horen dat je het als groep niet goed hebt gedaan. Alsof er met hun iets mis is. Eigenlijk wil je gewoon dat zij met hun ontwikkeling verder kunnen. Soms wordt er zelfs gesproken van een lost generation. Zo zou ik ze niet bestempelen. Het is een generatie waar we op een andere manier ervoor moeten zorgen dat zij zich kunnen ontwikkelen. Er is ook voldoende tijd om die ontwikkeling nog te doorlopen, maar als je naar jongeren blijft communiceren: je hebt een achterstand en je resultaten zijn niet goed genoeg, werkt dat ontzettend demotiverend.”

Trappenburg: “Mijn punt was vooral: zijn de coronamaatregelen proportioneel geweest voor jongeren? Ook bij ouderen, die een hoog risico liepen, kun je je dat afvragen. In een rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, onder leiding van Dijsselbloem, werd geconstateerd dat het beter was geweest om voor ouderen in een verpleeghuis een bredere belangenafweging te maken en om ouderen te vragen wat zij zelf willen. Wil je een maximale kans hebben om oud te worden, ook al kan je familie niet op bezoek komen? Of loop je liever meer risico, maar leef je een gelukkiger, betekenisvoller leven? Ik denk dat we niet alleen maar positief terugkijken op het sluiten van de verpleeghuizen. Het was veiliger, maar ouderen hebben geleden onder de eenzaamheid. Hetzelfde geldt voor jongeren."

“Als we er lessen uit willen trekken, moeten we zeggen: het OMT vertegenwoordigt een sectorbelang. En een belangrijke, want de gezondheidszorg en volksgezondheid zijn ontzettend belangrijk, maar het is niet het enige belang in het leven. Als we allemaal een even groot risico liepen om te overlijden aan het virus, was het onvermijdelijk geweest om jongeren dezelfde, draconische maatregelen op te leggen. Maar nu heeft de jongere generatie een hoge prijs betaald om de gezondheidszorg te redden en de belangen van oudere mensen veilig te stellen. Ik ben het met Susan eens dat het een selffufilling prophecy kan worden als je tegen jongeren zegt dat ze een achterstand hebben. Desondanks is het een generatie – als je er objectief naar kijkt – die een aantal dingen nooit meer terugkrijgt. Dat is in mijn ogen een tragedie.”

Branje: “Je eerste studiejaar of je introductietijd zijn vooral leuke dingen. Jammer om te missen, maar ik vind dat we daar zonder moeten kunnen. Het zit hem volgens mij meer in de kleine dingen: het dagelijkse contact met leeftijdsgenoten en steun kunnen krijgen. De meeste jongeren hebben een hechte vriendengroep, of konden het wegvallen van fysiek contact compenseren met contact via sociale media. Studenten hadden het in het algemeen wel zwaarder, omdat die hun studie online moesten volgen. Vooral jongeren die daarvoor al moeilijker aansluiting vonden, liepen veel risico om geïsoleerd te raken. Daar hadden we meer aandacht voor moeten hebben. Psychisch welbevinden kwam pas heel laat in de pandemie op de politieke agenda.”

Trappenburg: “Op een gegeven moment is het geframed als psychisch welzijn, een gezondheidskwestie. Toen mocht het meedoen in de discussie. Naar mijn mening waren ook onderwerpen als geluk, vrijheid en goed onderwijs van belang, ook al leidt het ontbreken ervan niet tot gezondheidsschade. Het was bijvoorbeeld geen argument dat mensen het erg vonden dat de sportscholen dichtgingen, gewoon omdat ze sporten ‘leuk’ vinden. Maar wel toen bleek dat mensen ongezonder en dikker werden, wat een risicofactor was op een ernstiger ziekteverloop bij een infectie met het coronavirus. Ik had een breder debat over het coronabeleid beter gevonden, met meer voor- en tegenargumenten. Op een gegeven moment kwam dat debat er wel, maar toen ging het gelijk in uitersten. Met aan de kant van de tegenstanders argumenten dat ze niet geloofden in het vaccin en vaak ook niet in het virus. Wat ik gemist heb, is de redelijke tegenstem. Er is weinig gezegd: ik geloof wel in het virus en de wetenschap, ik ben blij met het vaccin, maar desondanks vraag ik mij af of het beleid nog wel proportioneel is. Dat debat is betrekkelijk weinig gevoerd.”

Branje: “Er waren in de coronapandemie wel een aantal winsten voor jongeren – al wil ik niet zeggen dat er veel winsten zijn. Het is belangrijk om daar ook naar te kijken. Het zegt namelijk iets over waar onze jeugd voor de coronapandemie tegenaan liep. Jongeren in Nederland zijn, in vergelijking met andere Europese landen, in het algemeen heel gelukkig. Tegelijkertijd zie je dat het stressniveau toeneemt, wat te maken heeft met onder meer prestatiedruk en schoolstress. Vooral in de beginfase van de pandemie viel veel weg: jongeren hoefden niet iedere dag allerlei dingen te doen en hadden meer tijd om beter te slapen of met vrienden door te brengen, ook al was het online. Veel jongeren zagen dat als positieve effecten van de pandemie. We kunnen daarvan leren. Het is fijn dat we ons oude leven weer op kunnen pakken, maar we moeten ook kijken naar de goede aspecten zodat we daar niet in terugvallen. Daarnaast zit er veel heterogeniteit in de onderzoeksresultaten. We hebben het allemaal lastig gehad, maar sommigen hebben het echt zwaar gehad. Het is belangrijk om in het vervolg die jongeren te vinden die erg hebben geleden in de coronapandemie. Hen moet je extra ondersteunen.”

Foto's: Ivar Pel Fotografie

Advertentie