Collegegeld voor niet-Europese studenten mag niet te laag zijn

De kostprijs van de opleiding, maar ook de internationale markt is de oorzaak van de grote verschillen in collegegeldtarieven voor niet-Europese studenten. Dat blijkt uit een inventarisatie bij hogescholen en universiteiten.  

Niet-Europese studenten betalen een klein fortuin om in Nederland een bachelor- of masterstudie te volgen, zo staat te lezen in de Nuffic-uitgave Transfer. In 2004 werd de ‘markt’ voor collegegeldtarieven voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) vrijgegeven. Sinds 2008 ontvangen instellingen niet langer een rijksbijdrage – ongeveer vijfduizend euro per jaar – per student. Hogescholen en universiteiten worden hiervoor deels gecompenseerd met een bedrag binnen hun vaste bekostiging. De rest van de kosten mogen ze doorberekenen aan de studenten door het instellingscollegegeld te verhogen.

Maar de tarieven van Nederlandse instellingen verschillen flink van elkaar. Zo kost een alfa-gamma bacheloropleiding aan de Radboud Universiteit 2840 euro maar aan de Vrije Universiteit negen duizend euro. In Utrecht is dat zes duizend euro. Een opleiding geneeskunde kost in Maastricht twaalf duizend euro en in Groningen 32 duizend euro.  In Utrecht 18.900 euro.    

De instellingen erkennen tegenover Transfer dat de prijs niet alleen door de kosten bepaald wordt: “Niet-Europese studenten denken dat het onderwijs niet veel kan zijn als het goedkoop is”, aldus het hoofd internationalisering van de Universiteit Twente in Transfer. In Utrecht betaalt een student voor een bèta-master 17.350 euro en voor een alfa/gamma-master 14.000 euro.

Niet alle instellingen vertrouwen erop dat een hoger tarief meer buitenlandse studenten trekt. Daarom overwegen ze (talentvolle) studenten een beurs te geven.

Hoger Onderwijs Persbureau/XB

Advertentie