Kamernood landelijk nog even hoog, in Utrecht iets meer lucht

Anno 2010 is de kamernood nog even hoog als in 2002. Ondanks de realisatie van veel nieuwe studentenkamers is het gat tussen vraag en aanbod niet gedicht. Dat komt vooral door de onverwacht grote toename van het aantal studenten. In Utrecht gaat het echter iets beter.

Het beleid dat de overheid de afgelopen zeven jaar voerde was succesvol, blijkt uit onderzoek in opdracht van het ministerie van VROM: landelijk kwamen er 19 duizend studentenkamers bij, zevenduizend meer dan gehoopt. Maar in diezelfde periode steeg het aantal studenten met 120 duizend, een groei van ruim een kwart. Bovendien steeg het percentage uitwonende hbo’ers van 46 naar 48 procent. Daardoor kon de achterstand niet worden ingehaald.

De studentenaantallen zullen nog verder stijgen, voorspellen de onderzoekers, maar wel minder fors dan de afgelopen jaren. Als de bouwplannen van studentenhuisvesters integraal worden uitgevoerd, zou 55 procent van de extra vraag kunnen worden opgevangen. In elf van de dertien steden waar de plannen werden gemeten, waaronder Utrecht, is dat zelfs tachtig procent.

De verschillen tussen studentensteden zijn nog steeds erg groot. In Amsterdam, Delft en Leiden is de kamermarkt “zeer gespannen”. In Utrecht is de situatie verbeterd, al is ook daar nog een tekort, net als in Den Haag, Wageningen, Eindhoven, Tilburg en Nijmegen. Vooral in Wageningen is de kamernood de laatste jaren gegroeid. In steden als Zwolle en Enschede zijn juist kamers genoeg.

Het rapport meldt dat vooral aanbodverhogende maatregelen zoals het verzorgen van tijdelijke studentenhuisvesting de Utrechtse woningmarkt ietwat lucht hebben verschaft. Verder wordt het uitsterven van de Utrechtse hospita gesignaleerd. Nog maar 2 procent van de Utrechtse studenten woont in bij een verhuurster. Ander opvallende constatering is de groei van de commerciële verhuur in Utrecht. Tussen 2002 en 2007 nam het percentage studenten dat huurde van particulieren met 15 procent toe tot 57 procent.

“Door de grote lokale verschillen is studentenhuisvesting niet meer een probleem dat in het hele land speelt”, concludeert demissionair VROM-minister Van Middelkoop in een reactie op het onderzoek. Hij vindt dat de kamernood niet meer op landelijk maar op lokaal niveau moet worden aangepakt. Een goede studentenhuisvesting is immers ook in het belang van steden zelf.

Tenslotte laat het onderzoek zien hoe studenten wonen en willen wonen: in het najaar huurde 48 procent een kamer bij een particuliere verhuurder, een kwart bij een sociale studentenhuisvester en 23 procent woonde in een reguliere woning. Veruit de meeste studenten zouden het liefst zelfstandig wonen (81 procent). Slechts zeventien procent heeft liever huisgenoten.

Hoger Onderwijs Persbureau/XB

Advertentie