Geesteswetenschappers falen aan de lopende band

Steeds meer geesteswetenschappers publiceren tegenwoordig open acces, en daar zijn goede redenen voor. Wetenschappelijk onderzoek wordt vaak gefinancierd met belastinggeld. Normaal gesproken wordt dit onderzoek vervolgens gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften, maar om die tijdschriften te kunnen lezen is een betaald abonnement nodig. Daardoor ontstaat de vreemde situatie dat universiteitsbibliotheken, die de abonnementen afsluiten voor hun onderzoekers, geld betalen om toegang te krijgen tot onderzoek van de wetenschappers van de eigen universiteit.

Wanneer onderzoek open access gepubliceerd wordt, betalen de onderzoekers zelf voor de publicatie: wetenschappers kunnen daar dan in hun budgetten rekening mee houden. Klinkt vervelend voor de onderzoeker, maar de burger die het onderzoek gefinancierd heeft—mocht hij of zij daar al interesse in hebben—wordt dan in ieder geval niet gehinderd.

Om een artikel open access te publiceren in het toonaangevende tijdschrift Cell moet een onderzoeker een kleine vijfduizend euro neertellen. Dat alleen al, laat zien dat het hier voor een groot gedeelte gaat om een nieuw (al dan niet rechtvaardiger) businessmodel. Er moet nog steeds geld verdiend worden.

Klinkt als een goede start. Al staat de groeiende ‘Open Science’-beweging voor veel meer. Naast het delen van onderzoeksdata en onderwijsmiddelen, moedigen de betrokken activisten aan om open te zijn over het werkklimaat waarin academici werken. De betrokken activisten faciliteren kritische reflectie op de beoordelingsinstrumenten, maar denken ook na over hoe openheid met betrekking tot het mysterieuze peer-review proces geconcretiseerd kan worden. Het wantrouwen in wetenschap groeit; openheid over de manier waarop kennis tot stand komt zorgt voor vertrouwen, is de gedachte.

In aanloop naar de eerste publicatie van het Journal for Trial and Error deze zomer schrijven de oprichters van dat tijdschrift voor 'mislukt' onderzoek, UU-studenten Martijn van der Meer en Stefan Gaillard, enkele blogs voor DUB. Dit blog is het tweede in de reeks. Lees ook het blog 'Wetenschap wees eens eerlijk over jezelf!'

In veel wetenschappen is de discussie over een opener wetenschap lekker op gang gekomen. In Utrecht zijn we gezegend met een levendige en pionierende ‘Open Science Community’, en onze universiteitsbibliotheek heeft een internationale reputatie met betrekking tot nieuwe publicatiemogelijkheden. Er wordt bijna geen tijdschrift meer opgericht dat niet Open Access publiceert: veel om optimistisch over te zijn.

Toch beklijft me nu al een tijdje het ongemakkelijke gevoel dat de discussie over een Open Wetenschap in de geesteswetenschappen sterk achterloopt op andere faculteiten. Voor zover ik daar zicht op heb, lijken de in de binnenstad verkerende academici zich vooral in twee thema’s vast te bijten.

Het eerste is het toegankelijk maken van onderzoek—publiceren in Open Acces dus. Bijna al het onderzoek in de geesteswetenschappen is publiek gefinancierd, en een financieringsaanvraag maakt simpelweg meer kans als beloofd wordt om de resultaten breed toegankelijk te maken. De Europese Unie gaat zelfs zo ver open access publicatie als voorwaarde voor financiering te stellen. Geesteswetenschappers lopen (natuurlijk) keurig op het juiste pad.

Het tweede populaire thema is openheid over de uit de pan rijzende werkdruk. Het zal niemand verbazen dat het aan de UvA ontsproten WOinActie—een initiatief dat demonstraties organiseert om zo meer overheidsgeld te bedingen en daarmee de werkdruk te verlagen—voornamelijk uit Geesteswetenschappers bestaat. Deze roep om extra geld komt volgens mij vooral voort uit de angst steeds irrelevanter te worden en lijkt eerder een exponent te zijn van een prioriteitenstrijd.

Het sombere feit dat van zeventien door de Nationale Wetenschapsagenda gefinancierde projecten, er maar eentje met enige creativiteit geesteswetenschappelijk te noemen valt/is, geeft dan ook alle aanleiding tot gefronste wenkbrauwen. Maar of extra financiering ook echt leidt tot minder werkdruk, of een opener academisch klimaat, en vooral ook hoe dat dan precies werkt, staat wat mij betreft wel heel erg weinig tot discussie. Daar waar Geesteswetenschappers Open Science promoten, lijkt dat voort te komen uit een sterke institutionele overlevingsdrang.

Onderzoek zelf is ondergeschoven kindje
Ik vind de gefixeerde aandacht voor open access en werkdruk vooral jammer omdat daardoor de openheid over het onderzoek zelf een ondergeschoven kindje lijkt te zijn. En dat komt niet doordat het onderzoek in de geesteswetenschappen per se betrouwbaarder gevonden wordt: ze delen met andere wetenschappen het groeiend gebrek aan vertrouwen en de afbrokkelende culturele autoriteit. Daarom zou ik met deze blog twee proefballonnetjes op willen laten met betrekking tot het delen van de dagelijkse onderzoekspraktijk in de geesteswetenschappen.

1)   Publiceer ruwe aantekeningen en scans
Het is over het algemeen erg lastig om het materiaal waarop de geesteswetenschapper zijn of haar conclusies baseert te delen. Mede om die reden zijn bibliografische conventies voor geesteswetenschappers van levensbelang. Een referentie moet zo precies mogelijk opgeschreven zijn. Zo kan een lezer wanneer hij of zij de interpretatie van de onderzoeker betwijfelt het bronmateriaal—of het nou om films, archiefmateriaal, boeken, gedichten, gaat—zelf terugzoeken en de interpretatie eventueel ‘herhalen’.

Een geesteswetenschappelijk paper is een synthese van onderzocht materiaal; maar niet al het materiaal dat onderzocht is, komt ook daadwerkelijk in het boek of artikel terecht. Op basis van expertise zijn geesteswetenschappers selectief. Zelf ben ik mijn masterscriptie aan het schrijven: de aantekeningen die ik tijdens het doen van brononderzoek de afgelopen maanden maakte beslaan zo’n 250 A4-tjes en een kleine 200 scans. Ik weet nu al dat nog geen kwart van de citaten die ik opgeschreven heb in de uiteindelijke scriptie komen, maar mocht iemand in de toekomst mijn scriptie lezen omdat hij of zij zelf met het onderwerp bezig is (ijdele hoop, ik weet het), zouden al die A4-tjes toch zeker wel nuttig kunnen zijn. Ik zou er in ieder geval veel aan gehad hebben als ik de ruwe aantekeningen of scans van de boeken en artikelen die ik zelf gebruik, had kunnen bekijken.

Voor meer kwantitatief georiënteerde geesteswetenschappers ligt het net iets anders: die kunnen hun onderzoeksdatasets eventueel wel publiceren op de manier zoals steeds gebruikelijker wordt in andere disciplines. Zo is er bijvoorbeeld het Data Archiving and Networked Services (DANS) van de KNAW, in dit online ‘archief’ zijn al veel ruwe datasets door geesteswetenschappers gepubliceerd. Prachtig natuurlijk, maar betekent dit dat academici die zich niet direct associëren met de zogenaamde Digital Humanities niet mee kunnen doen aan de Open Science beweging?

Volgens mij niet. Hoe tof zou het zijn als geesteswetenschappers hun ruwe aantekeningen en scans zouden publiceren op hun eigen website? Dat zou ervoor zorgen dat onderzoekers die op het werk van een ander voortborduren niet alleen gemakkelijker en sneller bij interessant bronmateriaal terecht komen; het geeft ook inzicht en vertrouwen in de manier waarop de interpretatie tot stand gekomen is. Heel revolutionair is dit idee niet. Natuurwetenschappers houden vaak een ‘labjournaal’ bij waarin ze opschrijven welke experimenten gedaan zijn, en welke denkstappen eraan ten grondslag liggen. Zou dat niet ook iets zijn voor Geesteswetenschappers? Ze kunnen dan pionieren door het ook daadwerkelijk te publiceren.

2)   Publiceer afgewezen subsidieaanvragen
Met het Journal for Trial and Error moedigen we wetenschappers aan om te publiceren over ‘mislukte’ experimenten. Vaak is informatie over hoe iets niet moet, net zo interessant en nuttig als informatie over hoe iets wel moet. Bij experimenteel onderzoek is het vrij helder wat er met mislukt onderzoek bedoeld wordt: de uitkomsten voldoen niet aan de verwachtingen van de individuele onderzoeker. De resultaten zijn niet significant of de proefopstelling werkt niet. Geesteswetenschappers doen over het algemeen niet echt experimenten, en de creativiteit die aan de kunst van het interpreteren ten grondslag ligt, zorgt ervoor dat vruchteloos archiefonderzoek vaak wel tot een interessant en waardevol verhaal te construeren is. Maar betekent dit dan ook dat Geestenwetenschappers niet falen?

Jawel, al moeten we dat misschien niet direct zoeken bij de onderzoeksresultaten, maar bij de intenties tot onderzoek: de subsidieaanvragen. Daar falen Geesteswetenschappers namelijk aan de lopende band. Zelf deed ik begin dit jaar mee aan het tamelijk mysterieuze selectietraject van ‘Promoties in de Geesteswetenschappen’ waarbij er jaarlijks landelijk financiering is voor het onderzoek van tien talentvolle promovendi—in de eerste rondes doen er honderden mensen mee, heb ik van horen zeggen. Toch stak ik stak bijna twee volle weken in het schrijven van een vooraanvraag. Ik was er best trots op, en zond het met goede moed in. Helaas viel ik af in de eerste ronde.

Dat is vervelend voor mij, maar ik voelde me vooral ook geconfronteerd met het feit dat er jaarlijks ongekend veel van dit soort mislukte financieringsaanvragen zijn: of het nu om studenten of gerenommeerde hoogleraren gaat. Hartstikke jammer, voor de carrière van de betrokken onderzoekers, maar ook omdat goede onderzoeks-aanvragen hartstikke interessant zijn.

Een niet-gefinancierde aanvraag is natuurlijk niet per definitie een slechte aanvraag. Ze zijn meestal gebaseerd op goed literatuuronderzoek, stellen daar kritische en interessante vragen bij, en wijzen op onontgonnen onderzoeksgebieden. Het zou helemaal niet zo gek zijn om onderzoeks-aanvragen (eventueel peer-reviewed) te publiceren, zo kan er in lopend onderzoek inspiratie uit gehaald worden en naar gerefereerd worden. Beetje omdenken dus: tijd die besteed wordt aan een mislukte onderzoeks-aanvraag is dan opeens helemaal niet meer verspild. En als er veel verwezen wordt naar een mislukte onderzoeks-aanvraag, is dat ook goed voor de h-index van de betreffende onderzoeker. (Als we die h-index zouden willen houden ten minste.)

De noodzaak van een altruïstische houding
Beide concrete ideeën klinken mooi en ik ben ervan overtuigd dat ze bijdragen aan een transparantere en open wetenschap. Toch staat er iets heel hardnekkigs hun realisering in de weg: de (noodzakelijke) competitie in de onderzoekswereld. Zowel het delen van ruwe onderzoeks-aantekeningen als het publiceren van mislukte financieringsaanvragen stelt concurrenten mogelijk in staat er met ideeën of materiaal vandoor te gaan—zou een cynische reactie kunnen zijn.

Het vraagt de geesteswetenschapper een altruïstische houding aan te nemen in een sterk competitief en individualistisch-georiënteerd onderzoeksklimaat. Dat is wat mij betreft waar Open Science in de kern om gaat; des te meer is het belangrijk dat ook geesteswetenschappers gaan inzien dat Open Science meer is dan het verminderen van de werkdruk en publiceren in Open Access.

Advertentie