Goed rendement maakt opleiding niet beter

De kwaliteit van de universitaire opleidingen staat onder druk vanwege verkeerde prikkels van het systeem, constateert Wilma Vollebergh. Je kunt maar beter studenten laten slagen dan vasthouden aan hoge eisen. En dat is zorgelijk.

Het eind van het Academisch Jaar is weer in zicht. De balans wordt opgemaakt. Dit is het moment om vast te stellen wat het rendement van opleidingen is geweest over het afgelopen jaar. Rendement. Lees: het percentage studenten dat de vakken/ het jaar/ de opleiding in het beoogde aantal jaren heeft gehaald. Achterliggende suggestie is dat opleidingen beter zijn naarmate de rendementen stijgen. Maar is dat wel zo? Wat maakt een opleiding goed? Maakt een hoger rendement een opleiding beter? Wat is beter?

De kwaliteit van een universitaire opleiding kan ook worden gezien als de mate waarin deze er in slaagt om goede academische professionals en wetenschappers af te leveren, studenten die in staat zijn om adequaat te functioneren als beginnende academici. Beter betekent dan gewoon hogere academische kwaliteit.

Maar wie een opleiding runt weet natuurlijk al lang dat rendement en kwaliteit van een universitaire opleiding bepaald niet synoniem zijn, in zekere zin zelfs tegen elkaar uitwisselbare grootheden. Mijn stelling is zelfs dat op dit moment de prikkels voor het wetenschappelijk onderwijs zodanig zijn dat de kwaliteit het systematisch verliest van het rendementsdenken. Hoe dat komt? Ik noem een aantal redenen.

Waar in 1990 een kwart van de bevolking hoog opgeleid was (hbo-wo) is dat nu ruim 40 procent, en er zijn prognoses dat dit gaat toenemen tot ruim vijftig procent. Wij, de universiteiten, hebben die studenten hard nodig om onze onderzoeksfinanciën op peil te houden, die hier immers rechtsstreeks uit worden afgeleid. We ‘matchen’ als UU nu weliswaar om studenten bewuster te laten kiezen (uitval in het eerste jaar is duur...), maar matchen betekent bepaald niet ontmoedigen. Integendeel. De stijgende studentenaantallen die met de nieuwe matching gepaard gingen zijn met gejuich ontvangen.

Het is ook niet zo moeilijk om een universiteit binnen te komen. Havo en één jaar hbo is voldoende voor toegang tot veel bachelor-opleidingen. Premasterprogramma’s voor hbo’ers die – zonder noemenswaardige wetenschappelijke scholing - een universitaire master willen doen duren nu al minder dan een jaar. Gevolg: het kennisniveau van de binnenkomende studenten neemt af. Dit wordt bewust gestimuleerd.

Als studenten eenmaal binnen zijn, is het ons belang om studenten binnen te houden. Ook dat is financieel te begrijpen. Waar in het voortgezet onderwijs nog betaald wordt voor alle scholieren die de school telt, worden universiteiten alleen betaald voor studenten die vakken en diploma’s halen. Uitvallers brengen geen geld in het laatje, al heb je werkgroepruimtes ingeroosterd en docenten aangesteld. Gevolg: studenten laten slagen wordt beloond, criteria streng handhaven en studenten laten zakken bestraft.

Bovendien staat de docent onder druk. Wie vasthoudt aan hoge eisen krijgt te maken met méér vragen om extra begeleiding door zwakkere studenten. Dat kost extra tijd. Die is er niet. Als studenten afvallen, geef je jezelf nog meer extra werk (herkansingen, studenten die in beroep gaan), en bovendien, bij te lage percentages geslaagden, de toorn van de organisatie wegens te lage rendementen.

Dit alles wordt nog versterkt door onze neiging om de studentenevaluaties als criterium voor kwaliteit van een cursus te nemen. Hoewel ik het oordeel van studenten oprecht serieus neem en graag met hen nabespreek, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat vooral de studenten met de mindere prestaties kritisch over hun docenten zijn. En nee, er is geen docent, geen opleiding, geen visitatiecommissie die blij is met slechte studentevaluaties. Gevolg: docenten moeten hun studenten te vriend houden en dat kan óók betekenen: niet te hoge eisen stellen.

Kortom: de kwaliteit van het universitair onderwijs staat onder druk, vooral omdat de bestaande prikkels het systeem de verkeerde kant uit dwingen. En niemand weet hoe dit schip gekeerd moet worden. Ik ook niet. Nu niet tenminste.

Ik heb geaarzeld of ik dit moest opschrijven. Ik ben bang dat beleidsmedewerkers mij serieus nemen en plannen gaan maken om de gesignaleerde problemen het hoofd te bieden door veel extra controlerende maatregelen, die een enorme (en onbetaalbare!) bureaucratie in het leven zullen roepen en even effectief zullen blijken te zijn als de tweede examinator in het middelbaar onderwijs (één derde hiervan zou zijn werk niet goed doen). En als je bang bent dat je probleem gesignaleerd wordt omdat eventuele oplossingen hiervoor nog erger zijn dan het probleem zelf, kijk, dan heb je wel iets te pakken...

Advertentie