Het bijzondere verhaal van Nobelprijswinnaar Mario Capecchi

Zittend tegen een pilaar op de naakte vloer van de vliegtuigterminal zat Mario Capecchi, een van de topsprekers op het grote congres waar ik zojuist vandaan kwam. Het beeld riep een krantenfoto in mijn herinnering van een reizende John McEnroe, in dezelfde houding vereeuwigd met tas en racket, en doortrokken van een grimmig soort eenzaamheid. Ik had Capecchi niet eerder ontmoet, maar kende zijn werk als geen ander en had vaag iets gehoord over een ongewone jeugd.

Een biografie was gauw gevonden op de gratis airport-wifi. Capecchi werd geboren in Verona in 1937 uit een 'gepassioneerde maar kortstondige liefdesrelatie' tussen een dichteres van Duitse origine en een Italiaanse luchtmachtpiloot.

Fascisme en communisme woedden in volle hevigheid. Capecchi's moeder was lid van een anti-fascistische beweging en was uitgeweken naar Bolzano in de Italiaanse Alpen. Zij werd in 1941 gearresteerd en op transport naar Dachau gezet. Ze had hierop geanticipeerd en wat geld aan een boerengezin gegeven voor de opvang van haar zoontje. Na een jaar was het geld op en werd kleine Mario op straat gezet. Hij trok naar het zuiden, voegde zich bij een zwervende jeugdbende en leefde van zijn 4e tot zijn 8e op straat.

Hij zegt zelf over deze tijd “My recollections of those four years are rather like a series of snapshots. Some of them are brutal beyond description, others more palatable”' Na de bevrijding werd hij opgevangen in een weeshuis in het dorp van zijn vader. Bij zijn vader thuis wonen was uitgesloten omdat deze buitengewoon gewelddadig was.

In de lente van 1945 kwam zijn moeder vrij. Ze ging op zoek naar Mario en vond hem eind 1946, op zijn 9e verjaardag in de ziekenboeg van het weeshuis. Ze nam hem mee over de oceaan naar het gezin van een jongere broer in Pennsylvania. Zonder enige ervaring met sociale structuur, laat staan met regulier onderwijs, maakte Mario plotseling deel uit van een uiterst hechte Quaker-gemeenschap.

Hij werd langzaam weer gewoon, maar dat was bepaald geen pijnloos proces: "I would go to sleep, tossing and turning with such force that by morning the sheets were torn and the bed frame broken.”. Hij deed het steeds beter op school, ging studeren en kwam uiteindelijk te werken in het laboratorium van Jim Watson, ontdekker van de DNA helix. Van Watson leerde hij dat je op kleine vragen slechts kleine antwoorden krijgt. Uiteindelijk verliet Capecchi de Harvard-hogedrukpan, om in de luwte van het verre Salk Lake City zijn grote vraag te stellen.

Capecchi was getuige van het prille begin van de DNA technologie in de jaren '60 en '70. Hij had de kracht gezien van het modificeren van erfelijke informatie in bacterien in de zoektocht naar de functie van DNA volgordes, van genen. Eerst werden die veranderingen nog met potlood en papier ontworpen; in de jaren '80 kon dat op computers. Maar een-cellige bacterien zijn zoveel simpeler dan zoogdieren: muizen of mensen. Ik herinner me dat er tijdens mijn postdoc op Harvard eind jaren '80 wat lacherig werd gedaan over de claims van ene Mario Capecchi uit Utah dat hij het DNA van menselijke cellen kon veranderen.

Tegelijkertijd ontdekte Martin Evans stamcellen waar hele muizen van te maken zijn. Eén en één is twee: Met de Capecchi-techniek kon je -in theorie- de erfelijke informatie van een Evans' muizen-stamcel veranderen en daar vervolgens een muis van maken.

In 1989 en 1990 verschenen de eerste artikelen over deze zogenaamde knock-out muizen. Een explosie van studies volgden hierop. Vele jongere onderzoekers, waar ikzelf er een van was, maakten deze 'knock-out' technologie tot een van de hoekstenen van hun experimenteer-doos. Nog steeds komen er elke week weer nieuwe, verbazingwekkende studies uit over het functioneren van genen, allemaal gebaseerd op de knockout muis van Evans en Capecchi.

In 2007 ontving Mario Capecchi, samen met Olivier Smithies en Martin Evans, de Nobelprijs voor Geneeskunde. Na alle media-geweld meldde zich een Oostenrijkse halfzus, Marlene Bonelli. Ze ontmoetten elkaar voor het eerst in 2008. Wat een leven, dacht ik. Ik besloot om niet op Capecchi toe te lopen om hem de hand te schudden. Hij had meer recht dan McEnroe op z'n zelfgecreeerde stiltecentrum, zittend tegen die zuil bij Gate B23.

Advertentie