Keuken betreden op eigen risico

We negeerden de steeds indringender wordende geur nu al weken. Hij nestelde zich in je neusgaten bij binnenkomst van het huis, en hoe dichter je bij plaats delict kwam, hoe harder je eigenlijk weer weg wilde rennen. Ramen open zetten hielp niet, evenmin als de prullenbakzak verversen of, hé, doe ‘ns gek, de afwas doen. Nee, dit probleem was van een hardnekkigere aard. Er zat Iets in de koelkast. Iets dat waarschijnlijk dichter bij levend wezen dan voedsel zat.

Intussen veranderde de keuken van gezellige hangplek naar ‘betreden op eigen risico’-zone, en werden alle andere huishoudelijke klusjes spontaan op tijd gedaan, zodat iedereen een legitiem excuus had om maar niet ‘aan de beurt’ te zijn. En zo verkeerden we enkele weken in deze glorieuze staat van ontkenning, totdat op een zekere vrijdagavond tegen middernacht één van mijn huisgenoten moedig de koelkastdeur open trok, en verkondigde dat het tijd was.

En zo stonden we even later met z’n drieën, Buurman C., huisgenote G. en ik, te graven in een voedselmijnenveld: één voor één haalden we een potje, zakje of bakje uit de koelkast, checkten de houdbaarheidsdatum, roken aan de inhoud, en sorteerden de acceptabel uitziende restjes van de voedselvergiftigingskandidaten. Meteen werd duidelijk dat we ons in een studentenhuis pur sang bevonden, want er kwamen maar liefst zeven potjes pesto tevoorschijn, en een bijna net zo indrukwekkende collectie pindakaas en Euroshopper aardbeienjam. Waar overigens niks mis mee was.

En op een paar dubieuze gevallen na (‘verse’ pasta uit november 2013, bijvoorbeeld, of een zak diepvrieserwtjes die al humus van zichzelf gemaakt had), leek de schade sowies enorm mee te vallen. Totdat we bij de achterwand kwamen.

In mijn naïeve optimisme dacht ik nog even dat het een omgevallen potje groene pesto was... Buurman C., die zich op slinkse wijze al een tijdje van het epicentrum aan het distantiëren was, wist wel beter. Hij duwde me een lepel in de hand, en maakte dat hij ver van de route koelkast-prullenbak vandaan bleef.

Tien minuten en een trauma later hadden huisgenote G. en ik de witte kleur van de achterwand weer enigszins hersteld. Maar hoewel de koelkast bijna leeg was, was de misselijkmakende geur sterker dan ooit. Mijn oog viel op een wit afhaalchineesbakje. Door het transparante deksel waren slechts wat wazige kleuren te zien, en een hoop druppels van een gecondenseerde, dubieuze vloeistof. Ik tilde het deksel op, en nog geen twee tellen later lag het bakje met inhoud en al op de vloer.

“Gátverdamme!” riep ik uit. Ik kon mijn omgekeerde maag nog maar net in bedwang houden. “Hier ga ik niet aankomen. Degene die hier verantwoordelijk voor is, mag dit hoogstpersoonlijk even komen opruimen!” Het was een poosje stil, totdat er een bedremmeld gemompel klonk uit het hoekje van de keuken waar Buurman C. zich schuil hield. “Ehh.. Dat zou wel eens van mijn ex kunnen zijn…”

Advertentie