Opwaarderen onderwijs kan kwaliteit onderzoek vergroten

De universiteit kampt met een spanning tussen gespecialiseerd onderzoek en deugdelijke academische vorming. Dat constateert Ruud Abma. Ten onrechte staat onderzoek hoger aangeschreven dan onderwijs.

Vorige week was ik in Brussel, voor een debat over ‘duurzame wetenschap’ met studenten en wetenschapsbeoefenaren uit vrijwel alle disciplines. Uiteraard ging het over geld, competitie en perverse prikkels. De grootste ergernis leek te zijn de tijd en energie die gaat zitten in het verwerven van onderzoeksgelden. Dat leidt af van het echte werk en dwingt je soms op een spoor dat eerder ingegeven is door kansberekening dan door inhoudelijke interesse.

Opmerkelijk is dat alfa’s, bèta’s en gamma’s het hier roerend over eens waren. Dat is niet wat je zou verwachten na lezing van het pamflet Weg met de wetenschap van de Leidse historicus Willem Otterspeer. Daarin krijgen de bèta’s de zwarte piet toegeschoven: die hebben met hun kwantificeringsdrift de deur opengezet voor het managementdenken dat nu ook de universiteiten teistert en het aloude doel van de universiteit – brede academische vorming – om zeep heeft geholpen.

Otterspeer klopt in zijn pamflet de tegenstelling tussen alfa en bèta flink op. Daarbij gaat hij zelfs zo ver ‘wetenschap’ expliciet te vereenzelvigen met ‘natuurwetenschap’. Hij legt zich dus niet alleen neer bij de dominantie van de natuurwetenschappen, maar neemt ook hun definitie over van wat wetenschap is. Zijn eigen vakgebied, de geschiedenis, rekent hij daar niet toe. Dat is een vorm van vrijwillige onderwerping die Calimero hem niet zou verbeteren.

Los van de retorische impasse waarin Otterspeer zich hiermee begeeft, is zijn analyse ook ondeugdelijk. Rens Bod heeft vijf jaar geleden in zijn fraaie studie De vergeten wetenschappen al laten zien dat de populaire tegenstelling tussen natuurwetenschappen en geesteswetenschappen empirisch niet klopt. In wezen bestaat er in de wetenschappen een grote variëteit aan legitieme onderzoeksstijlen, en is het spreken van ‘de’ wetenschappelijke methode een sjabloon uit een overleefde wetenschapsfilosofische traditie. Otterspeer schiet dus in zijn eigen voet.

Dat is vooral spijtig omdat hij op één punt gelijk heeft: de universiteit is primair een instelling van onderwijs, en moet dat ook zijn. De hedendaagse universiteit kampt met een spanning tussen gespecialiseerd onderzoek en deugdelijke academische vorming. In de waardenhiërarchie binnen de universiteiten staat onderzoek bovenaan. Wetenschappelijk medewerkers worden sinds enkele decennia primair aangenomen, beoordeeld en bevorderd op grond van hun onderzoeksprestaties. De laatste worden bovendien afgemeten aan een beperkte, specifieke productievorm: Engelstalige artikelen.

Hoewel universiteitsbestuurders het belang van onderwijs met de mond belijden en het wetenschappelijk personeel er veel tijd in steekt, is onderwijs niet leidend binnen het hedendaagse universitaire beleid. Wanneer gesproken wordt over ‘de eenheid van onderwijs en onderzoek’ bedoelt men: universitair onderwijs moet gegeven worden door erkende onderzoekers. Zeker in de bachelor vergt goed onderwijs geven van docenten echter dat ze breed en diepgaand onderlegd zijn, niet zozeer onderzoeksmatig gespecialiseerd.

Bij de eenheid van onderwijs en onderzoek hoeft de pijl niet, zoals nu, één richting op te wijzen (van onderzoek naar onderwijs). De omgekeerde richting heeft ook zijn waarde: het opwaarderen van academisch onderwijs kan de kwaliteit van de wetenschap vergroten, al was het maar doordat hiermee het creëren van samenhang in specialistische bevindingen bevorderd wordt. Daarbij hebben alle wetenschapsgebieden baat.

Advertentie