Rassenwaan bij huisdieren

Bij mensen spreken we liever over cultuurverschillen dan over onderscheid in rassen. Maar voor huisdieren geldt steeds sterker een cultus van zuiverheid. Bert Theunissen pleit voor een eind van die rassenwaan.   

Amerikanen hebben er minder moeite mee, maar Europeanen gebruiken het woord ras liever niet  meer als het om mensen gaat. Als we beschaafd willen discrimineren, praten we over cultuurverschillen, niet meer over rasverschillen.

Voor planten en dieren is ras nog steeds een een gangbare aanduiding. We praten zonder scrupules over de raszuiverheid van een hond. Sterker nog, er bestaat onder fokkers van huisdieren een cultus van zuiverheid. Er zijn stamboeken, en  dieren mogen daar alleen in als ze zuivere vertegenwoordigers van het ras zijn, zonder bijmenging van ‘vreemd bloed’. De raskenmerken worden door de stamboeken zorvuldig omschreven en bewaakt.

Onschuldig vermaak meestal, maar toch ook met problematische kanten. De cultus van zuiverheid heeft ertoe geleid dat het Friese paard een zo smalle genetische basis heeft gekregen dat het van zijn hoeven dreigt te vallen. De eenvoudige oplossing, namelijk er wat genetisch materiaal van buiten inbrengen, is vloeken in de kerk voor de meeste fokkers. Een Fries paard kan alleen een Fries zijn als hij twee Friese ouders heeft. En je gaat liefhebber Dan Brown toch ook geen bastaard- Fries verkopen.

Het onderzoek dat wij al enkele jaren naar de oorsprong en fokkerij van huisdierrassen doen, laat steeds weer zien dat rassen een recent verschijnsel zijn. Charles Darwin dacht dat de meeste  rassen al eeuwen oud waren, en de fokkers om hem heen wilden hem dat ook graag laten geloven: hoe ouder hoe zuiverder, was het idee. Maar de meeste Engelse huisdierrassen waren jonger dan Darwin zelf. Het streven naar uniformiteit in kenmerken kwam pas na 1800 op, als onderdeel van de toenmalige landbouwhervormingen in Engeland. Eerst ging het alleen om verbetering van de kwaliteit, maar al gauw werd het fokken van zuivere rassen ook een hobby in alle lagen van de bevolking.

Vóór 1800 had je hooguit regionale typen van huisdieren, maar zuiver waren die allerminst. Als een boer een stier of een ram of een beer kon kopen waar hij voordeel van verwachtte, dan deed hij dat, om ras of zuiverheid gaf hij niet. De huisdieren waren zodoende heel divers in uiterlijk en gebruikskwaliteit.  En ze werden nog diverser door koloniale contacten. Vietnamese zwijnen, Arabische paarden, Indische kippen, ze werden allemaal onbekommerd gebruikt in de hoop er de eigen dieren mee te verbeteren.

Ook de genetische diversiteit was daardoor groot. Pas toen landbouwhervormers een meer voorspelbare kwaliteit gingen progageren, kwamen de rassen op. Een ras maken betekent selecteren. Je gebruikt alleen de beste dieren voor de voortplanting. Dus versmal je ook de genetische basis, zeker als je ook nog inteelt toepast om de beste eigenschappen te behouden.

En daarmee begonnen ook de problemen, want hoe smaller de genetische basis, hoe groter de kans op afwijkingen en gebreken.

Hobbyhouders van de zogenoemde ‘zeldzame huisdierrassen’ zeggen graag dat zulke rassen behouden moeten blijven vanuit het oogpunt van biodiversiteit. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt hebben zulke rassen zeker waarde. Maar  genetisch gesproken heeft het ontstaan van rassen juist een  versmalling van de biodiversiteit meegebracht. In die zin zijn rassen niet de oplossing maar de oorzaak van het diversiteitsprobleem. Het wordt tijd dat er ook bij huisdieren een eind komt aan de rassenwaan.

Advertentie