De 'Nederlandsheid' van gebouwen

Zo beschreef een kritische H. Van Asch van Wijck als lid van devoorbereidingscommissie het Nederlandse paviljoen van architect W.Kromhout dat in 1915 ter gelegenheid van de Panama PacificInternational Exposititon in San Francisco was verrezen. Het was naBrussel de tweede achtereenvolgende maal dat Kromhout de opdrachthad gekregen, en net als in 1910 werd zijn ontwerp ook dit keeronderwerp van forse polemieken. Was het paviljoen in Brussel metzijn kneuterige baksteentjes onmiskenbaar Nederlands maar daardoorwel erg weinig vernieuwend geweest, in San Francisco was de balansvolgens tal van critici te sterk naar de andere kant doorgeslagen.In het moderne paviljoen kon het publiek onmogelijk ons land nogherkennen, was nu een veelgehoorde klacht.

De permanente spanning tussen de mate van 'Nederlandsheid' en deartistieke kwaliteit van de paviljoens bleef de gemoederen in onsland ook in latere jaren bezig houden, zo blijkt uit het lijvige enrijk geïllustreerde proefschrift 'Het gebouw van Nederland'waarop Marie-Thérèse van Thoor vrijdag in Utrechtpromoveert. In de studie laat zij de Nederlandse bijdrage aan deacht wereldtentoonstellingen tussen 1910 en 1958 de revue passeren.En als iets uit dat overzicht duidelijk wordt, dan is het dat degemoederen over de vaderlandse inzending met regelmaat danig verhitraakten.

Een mooi voorbeeld vormt het jaar 1939 waarin ministerSteenberghe van Economische Zaken zich tot in het parlement moestverantwoorden voor de aankleding van het paviljoen in New York. Metzijn wandschilderingen van Volendamse pofbroeken en melkmeisjes uitMarken werd dat paviljoen in artistiek opzicht vrij algemeen alseen blamage beschouwd. Toch was niet iedereen die mening toegedaan,want de NRC omschreef de aankleding juist als een uiting vanNederlandse levendigheid, met een groot gevoel voor show, geheelaangepast aan de smaak van het Amerikaanse publiek.

Al met al is er sprake van een zeer wisselend beeld, constateertVan Thoor, waarbij pas in 1958 voor het eerst sprake is van eenserieuze poging om een modern paviljoen te bouwen, dat dankzij hetthema 'hetwater als vijand en bondgenoot' toch ook zeer Nederlandsis. Bekende architecten als Rietveld, Van den Broek en Bakema,ontwierpen in Brussel een 'omgeving' waarin een polderlandschap,een kade, een vuurtoren en veel water figureren. Een koeienstalfungeerde als toonbeeld van Hollandse zindelijkheid, en al met alwas het Nederlandse paviljoen van 1958 daarmee het meest'Nederlandse' uit de geschiedenis, concludeert Van Thoor.

EH