'Ik denk, dus ik besta'

'De belangrijkste regel die ik bij mijn studies in acht heb genomen en die mij het meest geholpen heeft om kennis te verwerven, is altijd geweest om slechts zeer weinig uren per dag te besteden aan gedachten die de verbeelding bezighouden en slechts enkele uren per jaar aan gedachten die uitsluitend het verstand aangaan. Alle overige tijd heb ik besteed aan het verzetten van de zinnen en aan de ontspanning van de geest.'

Voor studenten die na een nachtje doorzakken de grootste moeite hebben om de volgende dag weer in de boeken te duiken, moeten dit troostrijke regels zijn. En dan te bedenken dat ze afkomstig zijn uit een brief van René Descartes. Voor de zeventiende eeuwse filosoof was leven min of meer identiek met denken, getuige althans zijn onsterfelijke uitspraak 'Ik denk, dus ik ben' (Cogito, ergo sum). "Descartes was bepaald geen toonbeeld van discipline", beaamt de Utrechtse hoogleraar Theo Verbeek met een glimlach. "Hij ging wel altijd enthousiast met nieuwe onderwerpen aan de slag, maar als hij alles had uitgezocht, kostte het hem vaak de grootste moeite om de zaak op papier te zetten. Als Constantijn Huygens en de Utrechtse hoogleraar Reneri hem niet voortdurend achter zijn vodden hadden gezeten, was zelfs het 'Discours de la méthode' wellicht nooit verschenen."

In dit boek uit 1637 reageerde Descartes op recente ontwikkelingen in de kosmologie en de fysica. Die suggereerden dat de wereld er wel eens heel anders uit zou kunnen zien dan de officiële, door de kerk gesanctioneerde wetenschap beweerde. Er was een puur mechanistische manier van verklaren in opkomst, die in de plaats kwam van op de Griekse filosoof Aristoteles teruggaande verklaringsmodellen, waarin alle materie tot op zekere hoogte bezield is. Descartes was één van de eersten die uit deze ontwikkeling consequenties trok voor de wijsbegeerte, stelt Verbeek. "Om die reden kun je hem beschouwen als de vader van de moderne filosofie, al moet je met zo'n term natuurlijk voorzichtig zijn. Maar feit is dat Descartes als één van de eerste denkers van zijn tijd begreep, dat de nieuwe fysica ook een nieuwe wijsbegeerte nodig maakte."

Centraal in die Cartesiaanse filosofie staat de zogeheten methodische twijfel. Verbeek: "Descartes zei dat je zo af en toe, al is het maar één keer in je leven, grote opruiming moet houden. Alles wat niet helemaal zeker is, moet je dan als onzeker verwerpen, je eigen bestaan, het bestaan van de wereld buiten jezelf en zelfs het bestaan van God. Als je dat doet, kom je uiteindelijk uit bij je bewustzijn (het cogito) als enige resterende zekerheid. Maar bewustzijn hebben, impliceert volgens Descartes bestaan ('cogito ergo sum'). En als je eenmaal zover bent, is het niet meer zo moeilijk om te bewijzen dat ook God en de werkelijkheid, zoals je hem waarneemt, echt bestaan."

Uitgangspunt van Descartes is dus dat kennis niet zozeer een kwestie is van ordening van de waarneming, als wel van het ontwikkelen van een theoretisch model. Dat model moet natuurlijk zelf volledig begrijpelijk zijn, wil het in staat zijn om ons bij het begrijpen van de werkelijkheid te helpen. Vandaar zijn grote interesse in de wiskunde als meest betrouwbare van alle wetenschappen. In dit 'moderne' recept voor theorievorming - dat tot op de dag van vandaag ten grondslag ligt aan de wetenschap - ligt voor Verbeek het blijvende belang van de Franse filosoof, die zich na een periode van veronachtzaming tegenwoordig weer volop mag verheugen in de belangstelling van historici van de filosofie.

Utrecht is één van de centra van het hedendaagse Descartes-onderzoek. In 1996 startte Verbeek hier een grootschalig project dat moet leiden tot een nieuwe, kritische editie van de uit bijna 800 brieven bestaande correspondentie van de Franse denker. Om de betekenis van die correspondentie op waarde te kunnen schatten, moeten we ons inleven in de zeventiende eeuw, waarin universiteiten nog niet die vooraanstaande positie in de maatschappij innamen, die ze tegenwoordig bekleden.

Verbeek: "Universiteiten waren opleidingsinstituten en hoogleraren werden nog vooral beschouwd als een hoger soort schoolmeesters, die nauwelijks meer status hadden dan bijvoorbeeld predikanten. Voor lieden van adel zoals Descartes, voor wie geld geen rol speelde, was het ondenkbaar dat zij een ambt zouden uitoefenen, ook al was dat dan het ambt van hoogleraar. Om hun opvattingen toch met die van andere filosofen te kunnen uitwisselen, schreven ze elkaar brieven, waarin ze hun ideeën nader toelichtten. Die brieven gingen vaak van hand tot hand en hadden dus een bijna publiek karakter."

De grote uitdaging voor de Utrechtse onderzoekers vormt het feit dat maar een klein deel van de achthonderd brieven in hun oorspronkelijke vorm bewaard zijn gebleven. Weliswaar hield Descartes, zoals toen gebruikelijk was, een register bij van kladversies van zijn brieven, maar in die versies blijft niet alleen de aanhef vrijwel altijd achterwege, maar worden namen bovendien alleen met initialen geschreven. Daar komt bij dat net in die tijd in Frankrijk een nieuwe kalender was ingevoerd, waarbij tien dagen waren overgeslagen, terwijl in Utrecht nog de oude kalender werd gehanteerd. Dat maakte met name de juiste datering van de uitgebreide correspondentie van Descartes met de Utrechtse hoogleraar Regius lastig. Zo ontdekte Erik-Jan Bos, een promovendus van Verbeek, dat vanwege de verwarring over de data tal van briefdelen in de zeventiende eeuw door eerdere uitgevers in de verkeerde volgorde aan elkaar waren geplakt.

Volgens Verbeek lijkt het reconstrueren van de correspondentie soms op het betere detectivewerk, maar inmiddels heeft die klus niet alleen tot een schat aan nieuwe inzichten geleid, maar zijn in diverse bibliotheken ook verschillende verloren gewaande brieven opgedoken. Over de persoon Descartes maken de brieven weinig duidelijk, want ook de auteur zelf beschouwde ze allereerst als wetenschappelijke publicaties, aldus Verbeek. "In feite weten we maar weinig over zijn leven. Hij arriveerde in 1629 op 33-jarige leeftijd in Amsterdam en verbleef onder meer in Franeker, Utrecht, Leiden, en Egmond. In 1649 is hij op uitnodiging van Koningin Christina naar Zweden vertrokken, waar hij in 1650 overleed."

Al met al heeft de Franse edelman dus een substantieel deel van zijn leven in ons land doorgebracht. Officieel was dat omdat hij hier meer rust had dan in Frankrijk, waar allerlei sociale verplichtingen hem van het werk hielden, maar Verbeek vermoedt dat zijn langdurig verblijf in ons land ook meer romantische achtergronden had. "Descartes was niet ongevoelig voor vrouwelijk schoon. Zeker is dat hij in 1634 een kind heeft verwekt bij een zekere Helena Jansz, de dienstmaagd van zijn toenmalige Amsterdamse gastheer. We hebben in de archieven het onomstotelijk bewijs gevonden dat hij haar later, voorzien van een bruidsschat, heeft uitgehuwelijkt aan de minderjarige zoon van een herbergier in Egmond, want een edelman kon natuurlijk niet met een dienstmaagd trouwen. Zij zal toen weer zwanger zijn geweest en het is dus heel goed denkbaar dat hij echt van haar heeft gehouden en dat hij vooral omwille van haar zo lang in Nederland is gebleven."

TWEEDE VERHAAL

'Descartes was snel op zijn teentjes getrapt en kon met name Voetius niet luchten of zien'

Toen decaan Willem Koops van de faculteit Sociale Wetenschappen in de zomer van 2004 bij toeval hoorde dat het aan zijn universiteit al sinds 1642 verboden was om in het openbaar te discussiëren over de opvattingen van de Franse filosoof René Descartes, viel hij van zijn stoel van verbazing.

Koops: "Ik weet ook wel dat hier al in 1650 een Cartesiaan werd aangesteld en dat ook verder nooit iemand zich iets van dat verbod heeft aangetrokken, maar alleen al het feit dat het nog steeds bestond, vond ik zo in tegenspraak met de academische vrijheid die het debat aan een universiteit hoort te kenmerken, dat ik er zelfs een paar nachten slecht van heb geslapen. Misschien vindt men dat gek, maar zo zit ik in elkaar. Ik ben meteen naar de rector gestapt om daar wat aan te doen en ik ben heel blij dat het verbod woensdag officieel ongedaan is gemaakt."

De ban over Descartes werd in 1642 uitgesproken door de Utrechtse vroedschap na een hooglopend conflict tussen de conservatieve volgelingen van rector Voetius en een aantal meer vooruitstrevende hoogleraren, met name medici, die de nieuwe leer aanhingen. Aanvankelijk werd het onderwijs in die nieuwe filosofie nog oogluikend toegestaan, maar in 1641 vond de net aangetreden Voetius dat de maat vol was. Tijdens openbare 'disputationes' kregen de opvattingen van Descartes zo veel steun dat Voetius en de zijnen er een groeiend gevaar voor het geloof in zagen.

"Daar waren ook wel redenen voor", stelt de Utrechtse Descartes-specialist Theo Verbeek. "Zoals vrijwel alle intellectuelen van zijn tijd was Descartes ervan overtuigd dat de aarde om de zon draaide. Maar ja, dat was in strijd met Josua 10, vers 13, waarin Josua de zon laat stilstaan, en hoe kan de zon worden stilgezet als hij uit zichzelf al stil staat? Niet voor niets had Galileï nog in 1633 zijn bewering in diezelfde richting moeten herroepen. Ook verder hield Descartes er voor gelovigen nogal discutabele opvattingen op na. Wat bijvoorbeeld te zeggen van zijn stelling dat de wereld geen grenzen had, terwijl in de Bijbel toch duidelijk stond te lezen dat alleen God oneindig was."

Nog los van de atheïstische dreiging was Voetius ook niet gelukkig met de hoogoplopende emoties tijdens de disputationes, openbare debatten, waarin studenten de opvattingen van hun hoogleraren verdedigden. Het debat leefde toen duidelijk nog. Gedurende de hele zeventiende eeuw werd geklaagd over de erwten en proppen waarmee de sprekers werden bekogeld, over opponenten die met elkaar slaags raakten en hard geschreeuw waardoor niemand zich meer verstaanbaar was. In die sfeer raakten steeds meer theologiestudenten in de ban van Descartes, iets wat Voetius vooral toeschreef aan het feit dat de filosofie van de Fransman uitnodigde tot luiheid en gebrek aan discipline, omdat Descartes weinig heil zag in de op dat moment gebruikelijke boekenstudie.

Een conflict tussen de aanhangers van Descartes en de in Utrecht machtige Voetianen was dan ook vrijwel onvermijdelijk. Volgens Verbeek was dit conflict, dat de geschiedenis is ingegaan als 'Querelle d'Utrecht', de eerste grote test case voor de Cartesiaanse denkbeelden. Dat juist Utrecht de plaats was, waar dat gebeurde, noemt hij niet toevallig. "Descartes verbleef sinds 1628 in de Nederlanden en heeft van half 1635 tot eind 1636 in Utrecht gewoond, onder meer aan de Maliebaan. Officieel kwam hij naar ons land omdat hij rust zocht, maar ik vermoed dat hij de betrekkelijk liberale Nederlanden vooral zag als de meest geschikte plek om zijn ideeën te verspreiden."

Wie denkt dat Utrecht en Leiden maar onbetekenende provinciesteden waren, waar een filosoof als Descartes weinig te zoeken had, vergist zich volgens Verbeek. "Met name in de protestantse wereld hadden de twee universiteiten, hoe jong ze ook waren, een geduchte reputatie. Zeker in die tijd waarin de wetenschap op zijn fundamenten stond te schudden, werd wat in de vooruitstrevende Nederlanden gebeurde in het buitenland met argusogen gevolgd. Met name in Utrecht had Descartes onder de notabelen en de hoogleraren van de in 1636 opgerichte universiteit veel aanhangers. Ik vermoed overigens dat het Utrechtse enthousiasme mede werd ingegeven door de hoop dat men zo de Leidse concurrentie de loef af kon steken."

Hoewel Descartes al in 1636 uit Utrecht was vertrokken, barstte de bom pas in december 1641. In een door medisch hoogleraar Regius op touw gezette disputatio verdedigde een van diens studenten de Cartesiaanse opvatting dat de mens niet beschouwd moest worden als een eenheid van lichaam en ziel, maar als een toevallig uit lichaam en ziel samengesteld geheel met evenveel samenhang als een hoop stenen. Niet alleen zorgde het debat voor een enorm pandemonium, ook de stelling zelf was zo lijnrecht in tegenspraak met de bijbelse opvatting dat op de jongste dag lichaam en geest samen uit de dood zullen herrijzen, dat de Voetianen de leer van Descartes niet langer wensten te tolereren. Op 17 maart 1642 besloot de senaat van de universiteit de nieuwe filosofie te verwerpen als in strijd met de orthodoxe theologie. Iedereen die zich in Utrecht met filosofie bezig hield, diende zich aan de oude en algemeen geaccepteerde leer te houden. Op 24 maart, vandaag dus precies 363 jaar geleden bekrachtigde de Utrechtse vroedschap dit verbod.

Volgens Verbeek had Descartes die veroordeling van zijn leer overigens ook wel een beetje aan zichzelf te wijten. "We weten niet veel van hem, maar bekend is dat hij erg eigenwijs en prikkelbaar was. Hij was snel op zijn teentjes getrapt en kon met name Voetius niet luchten of zien. Hij had zo'n hekel aan die man dat hij hem onder meer in het openbaar een huichelaar heeft genoemd. Ik denk dat vooral die opvliegendheid hem in Utrecht onmogelijk heeft gemaakt. Als hij zich een beetje had ingehouden, was de bui vanzelf overgewaaid en was zijn leer waarschijnlijk nooit veroordeeld."