Overleg nieuwe universitaire CAO verloopt moeizaam

Het overleg tussen bonden en VSNU is al op 7 december 1998gestart, maar werd direct daarna opgeschort. Twee redenen lagenhieraan ten grondslag. Er was nog geen onderwijs-CAO. De VSNU wist,mede daardoor, niet hoe groot de loonruimte zou worden.

Het is voor het eerst, dat de universitaire werkgevers met debonden onderhandelen over alle arbeidsvoorwaarden. Dit is eenuitvloeisel van de decentralisering, waarbij niet langer deminister maar de overheidssectoren zelf verantwoordelijk wordenvoor het afsluiten van de CAO. Aan die decentralisatie hebben deuniversiteiten echter enkele voorwaarden verbonden. Zo willen zijdezelfde loonruimte zoals is overeengekomen in de onderwijs-CAO.Toen die CAO er eenmaal was, had het ministerie enige tijd nodig omuit te rekenen waarop het hoger onderwijs nu precies aanspraak konmaken. Dat is niet zo verwonderlijk, want de onderwijs-CAO bevatzowel algemene als specifieke afspraken die alleen van toepassingzijn op volwasseneducatie, primair, voortgezet en middelbaaronderwijs. Juist die specifieke afspraken kosten veel hoofdbrekensbij het doorrekenen naar de gevolgen voor het hoger onderwijs.

De onderhandelingen over de universitaire CAO werden pas beginmaart voortgezet, omdat toen duidelijkheid kon worden gegeven overhet loonbod van de universitaire werkgevers. Dat bod wijktbehoorlijk af van de inzet die de bonden begin december al bekendhadden gemaakt: 4.25 procent bij een eenjarige CAO, waarvantenminste 3.5 procent wordt gebruikt voor een loonsverhoging vooriedereen. Dat de bonden het VSNU-bod betitelt als 'schokkend laag',is niet zo vreemd. De VSNU maakt ook duidelijk dat er over eengrotere loonsverhoging dan wat nu geboden is te praten valt. Maardan moeten er afspraken gemaakt kunnen worden over moderniseringvan dearbeidsvoorwaarden. Hieronder verstaan de werkgevers nietalleen de overgang naar privaatrecht. In z'n algemeenheid willenzij toewerken naar een situatie waarin werkgever en werknemerheldere afspraken gaan maken over de prestaties die de werknemerlevert en over de faciliteiten die de werkgever daar op het terreinvan loopbaanontwikkeling en scholing tegenover stelt. Op die maniermoet een flexibele arbeidsorganisatie met mobielere werknemersontstaan. Voor universitaire werkgevers zal zo'n organisatie ookkostenbesparend werken en die voordelen willen zij best in de vormvan een grotere loonsverhoging aan de werknemers geven.

JR