Raad Rechten tegen hoogleraar internationalisering

De langdurige discussie in de raad spitste zich toe op de vraag of het wenselijk is dat een hoogleraar benoemd wordt zonder taak in het onderwijs of het onderzoek. In de plannen van het bestuur komen niet alleen zittende hoogleraren, maar ook zittende uhd’s voor de nieuwe functie in aanmerking. Omdat de ‘dean of graduate studies’ grondige kennis van het Utrechtse departement moet hebben en maar weinig zittende hoogleraren volgens Dorresteijn bereid of in staat zullen zijn om de half-time functie op zich te nemen, sloot hij niet uit dat een van de huidige uhd’s de nieuwe leerstoel zal gaan bezetten.

De decaan beklemtoonde dat een dergelijke aanstelling alleen zal plaats vinden als de betrokkene ook echt professorabel is. Ook zal in de nog te formuleren leeropdracht van de ‘dean’ zeker aandacht worden geschonken aan onderwijs en onderzoek. Dorresteijn erkende echter volmondig dat de te benoemen 0,5 hoogleraar daarvoor nauwelijks tijd zal hebben omdat hij het leeuwendeel van zijn tijd aan het stimuleren van de internationale samenwerking en van de uitwisseling van studenten zal moeten besteden.

Volgens de decaan is het voor een goede uitoefening van de nieuw te creëren functie onvermijdelijk dat de betrokkene hoogleraar is. Met name in de contacten met vertegenwoordigers van buitenlandse universiteiten en met juridische instanties zoals het Amerikaanse hooggerechtshof noemde hij het ondenkbaar om de UU te laten vertegenwoordigen door een hoofddocent. Maar dat argument kon een krappe raadsmeerderheid niet overtuigen. Voor de tegenstanders woog het argument dat het hoogleraarschap op deze manier gedevalueerd dreigt te worden, zo zwaar dat zij dit deel van het leerstoelenplan van een negatief advies voorzagen. Nog onduidelijk is wat het bestuur van Rechten met dit advies gaat doen.

EH