‘Zaak promovendi kansrijk bij Hoge Raad’

Mogen universiteiten hun promovendi een studiebeurs geven of moeten ze een salaris krijgen? Daar zou de Hoge Raad best eens anders over kunnen denken dan het gerechtshof in Leeuwarden, denkt hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjens.

Het was voor velen een donderslag bij heldere hemel. Eind april behaalde de Rijksuniversiteit Groningen een overwinning in een rechtszaak tegen een groep promovendi en vakbond Abvakabo FNV. Onder bepaalde voorwaarden mag de universiteit promovendi als studenten beschouwen in plaats van als werknemers. De promovendi krijgen dan geen salaris, maar een beurs.

Hiervoor lobbyen universiteiten al jaren. Een studiebeurs is immers veel goedkoper dan een salaris, waar werkgeverslasten en pensioenpremies bij komen. Ze zouden daarom voor hetzelfde geld meer promovendi kunnen opleiden. Enkele universiteiten probeerden steeds opnieuw om ‘promotiestudenten’ aan te stellen, maar de rechter floot hen telkens terug. Tot eind april.

Het zorgt voor een vreemde situatie, want in de politiek liggen de promotiestudenten gevoelig. De PvdA wil van oudsher liever dat promovendi werknemers blijven, terwijl de VVD juist mogelijk wil maken dat universiteiten zelf kunnen kiezen: studentpromovendi of werknemerpromovendi.

Aanvankelijk wilde het kabinet zulke studentpromovendi wettelijk mogelijk maken, maar na stevige kritiek van de Raad van State zag minister Bussemaker daar alsnog van af. De deur openzetten naar een stelsel van promotiestudenten zou volgens de raad “grote risico’s” inhouden voor de Nederlandse wetenschap, die momenteel bijzonder goed presteert. Misschien zullen getalenteerde wetenschappers liever voor andere landen kiezen en ontstaat er ongelijkheid tussen de werknemer- en studentpromovendus. Het is daarom onverstandig om de promotiestudenten meteen in de wet te zetten, vond ook minister Bussemaker. Universiteiten moesten er eerst maar eens mee experimenteren.

Maar eind april bleek dus dat het al mag. Want wat Bussemaker en de Raad van State niet wenselijk vinden, is volgens het gerechtshof Leeuwarden in de praktijk allang toegestaan. De juridische werkelijkheid haalt de politiek in.

De promovendi en de vakbond overwegen serieus in cassatie te gaan, zegt Jan Boersma, bestuurder van Abvakabo FNV. Volgens hoogleraar Paul Zoontjens van de Universiteit van Tilburg is dat zeker niet kansloos. “Ik moet nog zien of de Hoge Raad het oordeel van het hof zal volgen.”

De vraag is vooral of er sprake is van een ‘gezagsverhouding’ tussen universiteit en promovendus. Is de promotor de leidinggevende van de promovendus, of slechts de begeleider? “Natuurlijk is het zo dat de afspraken die in het promotieplan worden gemaakt, een zeker werkdisciplinair karakter dragen”, vindt de rechter. Want het proefschrift moet binnen vier jaar klaar zijn en de beurs kan worden stopgezet.

Maar in de uitspraak staat ook: “Met de RUG is het hof van oordeel dat de rol van de promotor -begeleider onder deze omstandigheden niet wezenlijk verschilt van die van de scriptiebegeleider van een bachelor- of masterstudent.”

De Hoge Raad mag geen vastgestelde feiten ter discussie stellen, legt Zoontjens uit, maar kan wel kijken of het gerechtshof Leeuwarden de juiste afweging heeft gemaakt. Dat maakt de zaak juist zo geschikt om aan de hoogste rechter voor te leggen. Het gaat immers om de afweging: is de promotor inderdaad alleen de begeleider van de promovendus, of ook zijn baas?

Advertentie