Bussemaker tempert verwachtingen over prestatieafspraken

Hogescholen en universiteiten kunnen hun prestatieafspraken misschien niet helemaal nakomen, erkent minister Bussemaker. Dat komt door onderwijsbezuinigingen en gewijzigd kabinetsbeleid.

Betere docenten, meer lesuren, snellere studenten, minder eenheidsworst... Ruim twee jaar geleden maakten universiteiten en hogescholen prestatieafspraken met het ministerie van OCW. Het moest afgelopen zijn met de onderlinge wedijver. Onderwijsinstellingen konden zich beter op hun eigen sterke punten gaan richten in plaats van elkaar vliegen af te vangen. In 2016 zou er al aanzienlijke verbetering zichtbaar moeten zijn. 

De grote vraag is of die afspraken werkelijk iets uithalen. Bussemaker denkt van wel, schrijft ze in een brief aan de Tweede Kamer. Het is te vroeg om de voortgang in beeld te brengen, maar het is volgens haar duidelijk dat er “een aanzienlijke dynamiek” is ontstaan. De onderwijsinstellingen zijn onder meer bezig met het opzetten van brede bacheloropleidingen en speciale onderwijstrajecten voor de beste studenten. Hogescholen richten centers of expertise op, waarin ze onderwijs en toegepast onderzoek koppelen.

“Ik hoor geregeld dat de prestatieafspraken ertoe bijdragen dat er binnen instellingen een levendige discussie met alle geledingen plaatsvindt over de kwaliteit van het onderwijs, en dat men gedwongen wordt deze discussie scherp te voeren”, schrijft ze tevreden.

Meer dan dat kan de minister nog nauwelijks melden. Sterker nog, ze tempert nu al de verwachtingen. Er is immers een nieuw kabinet aangetreden en daardoor is de overheid haar afspraken met de onderwijsinstellingen niet helemaal nagekomen. Er is iets minder geld “dan voorzien” en sommige wetten zijn er nog niet doorheen. Onderwijsinstellingen mogen hun studenten bijvoorbeeld minder streng selecteren dan ze wellicht zouden willen.

“De prestatieafspraken zijn geen doel op zich”, onderstreept Bussemaker in haar brief. “Het gaat erom een cultuur te stimuleren, waarin kwaliteit van onderwijs èn onderzoek wordt bevorderd, een zogenoemde kwaliteitscultuur.”

Dat klinkt toch anders dan de afrekencultuur die het vorige kabinet wilde introduceren: wie beter presteerde, zou meer geld krijgen dan de rest. Zeven procent van de totale onderwijsfinanciering hangt met de afspraken samen. Nu wijst de minister met enige nadruk vooruit naar de tussentijdse beoordeling die later dit jaar volgt. De onderwijsinstellingen mogen uitleggen hoe de veranderingen in financiën en wetgeving hun doelstellingen beïnvloeden. Misschien moeten de afspraken dan worden bijgesteld, aldus Bussemaker.

Advertentie