Cardioloog Doevendans is de promotor van het jaar 2014

Liefst vijftien maal reikte hoogleraar Cardiologie Pieter Doevendans in 2014 een doctorsbul uit. Daarmee werd hij onbedreigd ‘Promotor van het jaar 2014’.

In 2009 was hij er met elf promoties al een keer dichtbij. Maar toen moest hij Farmaceut Jos Beijnen nog voor laten gaan. Dit keer kon niemand Pieter Doevendans (56) benaderen, al geeft de cardioloog uit het UMC Utrecht grif toe dat het geluk hem een handje heeft geholpen.

“Ik werd begin vorig jaar door het Antonius Ziekenhuis benaderd met de vraag of ik bij drie van hun artsen als promotor wilde optreden. Nu kan de hoeveelheid tijd die ik aan de begeleiding kwijt ben normaal al flink variëren van promovendus tot promovendus, maar aan deze drie heb ik, als ik eerlijk ben, vrijwel niets hoeven doen. Natuurlijk heb ik voorafgaand aan de promotie wel een keer het proefschrift bekeken. Deze drie zijn een cadeautje geweest.”

Maar ook zonder dit trio kwam Doevendans in 2014 uit op een respectabel aantal promoties. Zijn verklaring is simpel. “Vijf jaar geleden maakten wij deel uit van een consortium van bedrijven en universiteiten dat een subsidie van 6 miljoen euro wist binnen te halen. Dat gebeurde in het kader van het programma Smart care, gericht op de ontwikkeling van nieuwe biomedische materialen. Met deze specifieke subsidie moesten we nieuwe manieren onderzoeken om het hart te repareren. Van ons deel van die subsidie hebben we een flink aantal promovendi kunnen aanstellen, die vrijwel allemaal vorig jaar zijn gepromoveerd.”

Haagse wensen en Science in Transition
Belangrijker dan de titel ‘Promotor van het jaar’ is voor Doevendans de bonus van 90.000 euro per promotie die zijn faculteit uitgekeerd krijgt. Maar met die bonus zou het, als het aan minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker ligt, weleens snel afgelopen kunnen zijn.

Het Haagse voorstel om de promotiebonus drastisch in te perken, sluit naadloos aan bij de wens van velen om het aantal wetenschappelijke publicaties en promoties terug te dringen. Het gaat om de discussie onder de noemer Science in Transition, waarin de Utrechtse Geneeskundedecaan Frank Miedema een prominente rol speelt.

Hoewel Doevendans zich wel kan vinden in de constatering dat er te veel wordt gepubliceerd, veel meer dan ook hij zelf kan lezen, vraagt hij zich af of je daarmee ook meteen maar kan zeggen dat er ‘dus’ te veel promoties zijn. “De houding van de Raad van Bestuur van ons UMC is dat veel van die gepromoveerde artsen toch naar een niet-academisch ziekenhuis gaan, dus waar is al dat onderzoek voor nodig? Ik ben het niet met hen eens. Natuurlijk, ook zonder onderzoek te hebben gedaan, kun je een heel goede arts zijn. Maar voor veel jonge artsen heeft onderzoek doen wel degelijk meerwaarde, zeker als het ook nog tastbaar resultaat heeft.

Promotieonderzoek leidt tot toepasbare kennis
“Eén van mijn promovendi, die nu in een ziekenhuis in Den Haag werkt, heeft bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de vraag of je aan een kunsthartklep kunt zien of er sprake is van een infectie. Dat leverde een heel simpele test op met een eenduidig antwoord waaraan elke cardioloog in Nederland iets heeft. Dat is direct toepasbare kennis, gebaseerd op promotieonderzoek. Mooi toch?

“Ik kan onmogelijk nu al zeggen of alle vijftien promoties van afgelopen jaar even zinvol zijn geweest. Dat blijkt pas op zijn vroegst over een paar jaar. Maar in ieder geval ging het in alle gevallen om onderzoek dat potentieel belangrijke resultaten kan opleveren. Bovendien wil ik artsen de kans niet ontnemen om via een promotie in hun toekomst te investeren. Wij mogen met zijn allen wel vinden dat er in Nederland te veel wordt gepromoveerd, maar intussen vraagt elk ziekenhuis dat mij in zijn zoektocht naar een startende cardioloog belt, om een gepromovéérde cardioloog. Dus ook daar zit een probleem.”

Wel proefschrift maar minder publicaties vooraf
Om het aantal publicaties terug te dringen, heeft Doevendans wel een andere suggestie. “We houden nog steeds vast aan de eis dat een proefschrift moet bestaan uit een stuk of vijf artikelen, maar de vraag is of dat zinnig is. Veel proefschriften kunnen best met minder. Sterker nog, ik zou het geen probleem vinden om iemand zonder publicaties of met één sterke publicatie, puur op basis van heel goed onderzoek, te laten promoveren.

Als we de spelregels gaan veranderen, moeten die wel door alle betrokkenen worden geaccepteerd, want op dit moment maakt een gepromoveerde onderzoeker met nul publicaties op zijn of haar naam geen schijn van kans op een subsidie. Laten we voordat we roepen dat er in Nederland minder gepromoveerd moet worden, eerst daar maar eens over praten.”

Later deze week publiceert DUB een artikel over het onderzoek naar stamcellen in de groep van Pieter Doevendans.


Top-5 Utrechtse hoogleraren met meeste promoties in 2014

Nummer 1: met 15 promoties: Pieter Doevendans (Geneeskunde) 
Nummer 2: met 11 promoties: Willem Mali (Geneeskunde)
Nummer 3: met 8 promoties: Hans Bijlsma en Edwin Cuppen (Geneeskunde), Albert Heck (Scheikunde)
Nummer 4: met 7 promoties: Geert Jan Biessels, Yolanda van der Graaff en Carl Moons (Geneeskunde), Toine Egberts (Farmacie)
Nummer 5: met 6 promoties: Maurice van den Bosch, Paul van Diest, Wilko Grolman, Jaap Kappelle, Floris Lafeber, Frans Moll, Gerard Pasterkamp en Peter Siersema (Geneeskunde), Jos Beijnen en Berend Olivier (Farmacie), Lucas Lourens (Geowetenschappen), Wilma Vollebergh (Sociale Wetenschappen)


Top-25 vanaf 1900
01 M. Viergever (Geneeskunde, 1988) 122
02 J. Verhoef (Geneeskunde, 1980) 110
03 J. Beijnen (Farmacie, 1994) 105
04 W. Seinen (Biologie / Dierg, 1984) 101
05 D. Grobbee (Geneeskunde, 1997) 100
06 L. Ornstein (Natuurkunde, 1914) 93
07 W. Mali (Geneeskunde, 1989) 92
08 D. de Wied (Geneeskunde, 1963) 86
09 J. Sixma (Geneeskunde, 1975) 82
10 J. Vliegenthart (Scheikunde, 1980) 81
11 W. Gispen (Geneeskunde, 19 ) 80
12 M. Werger (Biologie, 1980) 76
13 J. Geus (Scheikunde, 1980) 75
14 R. Kahn (Geneeskunde, 1993) 73
15 J. Clevers (Geneeskunde, 1991) 72
16 J. Overbeek (Scheikunde, 1946) 71
17 H. Zwaardemaker (Geneeskunde,1897) 67
18 C. Went (Biologie, 1896) 64
19 P. Endt (Natuurkunde, 1955) 63
20 H. Kruyt (Scheikunde, 1916) 62
21 J. Gonda (Letteren, 1943) 61
21 G. Van Koten (Scheikunde, 1986) 61
23 H. van Engeland (Geneeskunde, 1984) 60
24 S. de Laat (Biologie, 1987) 59
25 C. de Vooys (Letteren, 1915) 58
25 J.W.J. Bijlsma (Geneeskunde, 1990) 58

Advertentie