Onderzoek overstromingen Rijn ligt bij Deltacommissie

Terwijl Den Haag vooral vreest voor de oprukkende zee, lijkt het gevaar veel eerder van rivier de Rijn te komen. Uit onderzoek blijkt dat de Rijn in het verleden nog veel hoger stond dan bij de evacuatie van de Betuwe in 1995.

“Je wilt natuurlijk niet in de rug worden aangevallen”, zegt de in oktober gepromoveerde aardwetenschapper Willem Toonen. Zijn ontdekking van de vijf historische overstromingen van de Rijn, die van 4200, 2700 en 2500 v. Chr. en 784 en 1374 n. Chr.,  ligt momenteel op tafel bij beleidsmakers van de Deltacommissie van Wim Kuijken, het overheidsorgaan dat moet voorkomen dat Nederland geteisterd gaat worden door overstromingen in de komende eeuw. Klimatologen verwachten door het broeikaseffect een temperatuurstijging, oprukkende zee en meer regenval.

Toonen achterhaalde de grootste overstroming van de Rijn in de laatste achtduizend jaar. Hij reconstrueerde uit boorkernen, nog zichtbare tekens van overstromingen in het landschap en sediment in oude verlaten bochten de geschiedenis van Rijnwaterafvoer. “We leven hier als het ware op het deltaslib van de Rijn. Je kunt aan de grootte van de zandkorrels in bepaalde zand- en kleilaagjes zien, hoe groot de overstroming is geweest. In het landschap bij Xanten in Duitsland valt nog steeds af te lezen hoe de rivier zijn loop veranderde na de overstroming van 2700 v. Chr.”

Toonen demonstreerde Rijkswaterstaat zelfs een hoogwaterstand uit het verleden waarmee de zwakke plekken in onze kering zijn te achterhalen. De overstroming van 1374 n. Chr. is in Keulen immers uitvoerig gedocumenteerd. In die tijd hadden onze voorouders hun dijken al klaar om middeleeuwse steden als Nijmegen, Utrecht, Leiden of Woerden, allemaal vanwege de vaarwegen pal naast de Rijn gevestigd, te beschermen. “Het zou natuurlijk interessant zijn om in een vervolgproject door te rekenen hoe het water zich verspreidde en waar onze dijken toen doorbraken.”

Toonens reconstructie van de natuurrampen is zo nauwkeurig dat hij gehouden kan worden naast de bij wet vastgestelde veiligheidsnorm voor dijken. Voor rivierdijken geldt dat ze een extreme hoge waterstand moeten kunnen weerstaan die zich door ongelukkige natuurlijke omstandigheden eens in de 1250 jaar voordoet; bij zeedijken is dat eens in de 10.000 jaar. “De economische schade ligt bij een overstroming met zout water ook hoger. Na de Watersnoodramp kon in Zeeland jaren geen grond worden verbouwd.”

Hoe hoog de waterstand is die bij de veiligheidsnorm, hoort was tot nu toe onbekend, omdat meetreeksen in Lobith niet verder teruggaan dan zo’n honderd jaar. Dankzij Toonens onderzoek is nu duidelijk dat de strenge veiligheidsnorm voor de rivieren geen overbodige luxe is. Inderdaad heeft zich in de laatste achtduizend jaar zo eens in het millennium zo’n natuurramp voorgedaan. “Dat het water in 1995 zo hoog stond, heeft vooral te maken met de omgang van mensen met de rivier, zoals de ontbossing rondom en het maken van vaargeulen. Het ziet er niet naar uit dat het klimaat een grote invloed heeft op de allerhoogste waterstanden.”

“We willen geen alarmisten zijn”, voegt Toonens promotor Kim Cohen toe. “We denken niet dat het nodig is onze dijken te berekenen op een hogere waterstand dan waar ze nu op zijn berekend. Want als het door klimaatverandering harder gaat regenen zal er in de winter ook minder sneeuw blijven liggen. En voor een extreme hoge waterstand heb je veel regen en sneeuw nodig.”

Of de eens-in-de-tienduizend-jaar-superstorm op zee die de nieuwe geclaimde miljarden voor zeedijkophogingen nodig maakt, ook zo keurig wordt gerechtvaardigd door het verleden, blijft de vraag. “Daar hebben we niets over te zeggen.”

Advertentie