Sociale Geografie en Planologie heft onderzoeksgroepen op en begint opnieuw

Het roer gaat om bij Sociale Geografie en Planologie. Het departement zou te veel een “onderwijsdepartement” zijn waar onderzoek een ondergeschoven kindje is.

De komende maanden wordt hard gewerkt aan een nieuwe organisatiestructuur van het departement Sociale Geografie en Planologie. De wetenschappelijke staf wordt verdeeld over drie nieuwe groepen, en één van die groepen zal zich hoofdzakelijk op onderwijs richten. De docenten in die laatste groep krijgen beperkte onderzoekstijd.

Met de “strategische heroriëntatie” wil het departement een steviger onderzoeksprofiel krijgen. Twee van de vier huidige onderzoeksgroepen presteren namelijk slecht. Bij een onderzoeksvisitatie in 2014 kregen deze twee groepen, International Development Studies en Spatial Planning, een zeer matige tot slechte beoordeling. Er werd weinig persoonlijke subsidies en projectgelden binnengehaald om PhD’s aan te stellen.

In de nieuwe indeling wordt het departement verdeeld over drie groepen. Twee groepen (één met een “sociaal ruimtelijk” hoofdthema, de ander met een “economisch ruimtelijk” thema) krijgen een gecombineerde onderzoeks- en onderwijstaak. De wetenschappelijke staf in deze groep krijgt een aanstelling met minimaal 40 procent onderzoekstijd.

De staf die terechtkomt in de derde groep, het zogeheten “onderwijscluster”, zal zich vrijwel hoofdzakelijk op onderwijs richten: ze geven onderwijs, werken aan onderwijsinnovaties en doen aan valorisatie op het gebied van onderwijs. Medewerkers in deze groep krijgen 20 procent tijd voor onderzoek, maar dit onderzoek moet wel “onderwijsgebonden” zijn.

Het departement krijgt ook een nieuw overkoepeld onderzoeksthema, genaamd Urban Futures. Binnen dat thema blijft er ruimte voor de planologie en het onderzoek van de groep International Development Studies. De planologen zullen zich bezighouden met het subthema Smart Urban Governance, terwijl de voormalige IDS-groep zich zal richten op het subthema Transnational Mobilities and Sustainable Futures.

Diverse commissies gaan de komende maanden om tafel om te bepalen wie in welke groep terechtkomt. Begin april krijgt de wetenschappelijke staf daarover duidelijkheid.

Ontslagen vallen er niet, en er wordt ook niet bezuinigd. Sterker nog: dankzij de gezonde financiën van de faculteit Geowetenschappen is er zelfs ruimte om te investeren in nieuw wetenschappelijk personeel. Wel is het noodzakelijk, staat in de plannen, dat deze investeringen zich gaan “terugverdienen” met het binnenhalen van projecten en persoonlijke subsidies.

De academische cultuur in het departement ging “de verkeerde kant op”, lichtte decaan Piet Hoekstra afgelopen dinsdag toe in een vergadering van de faculteitsraad. Sociale Geografie en Planologie zou te veel een “onderwijsdepartement” zijn, waar onderzoek een ondergeschoven kindje is. “Velen hechten meer belang aan onderwijs dan aan onderzoek. Er lopen op het departement ook uitstekende onderzoekers rond, maar die dreigen hierdoor een beetje ondergesneeuwd te raken.”

Onderzoek zou te weinig verankerd zijn in de cultuur bij Sociale Geografie en Planologie (SGPL), zei Hoekstra. “Als ik bij SGPL rondloop dan zitten veel deuren dicht. Mensen hebben weinig interactie met elkaar, er is weinig wetenschappelijke discussie. Allemaal signalen waarvan ik zeg: dit is eigenlijk een gevaarlijke academische cultuur.”

Het oprichten van een apart onderwijscluster riep dinsdag vragen op in de vergadering van de faculteitsraad. Het lijkt op gespannen voet te staan met het idee dat onderwijs goed ingebed moet zijn in onderzoek, zei Gerald Mollenhorst, universitair docent bij SGPL.

Decaan Hoekstra denkt juist dat een apart onderwijscluster voor een “betere balans” tussen onderwijs en onderzoek zorgt. “De bedoeling is om mensen nu in te zetten op datgene waar ze goed in zijn. Dat betekent: als mensen beter zijn in onderzoek, dan krijgen ze meer tijd om onderzoek te doen. Mensen die beter zijn in onderwijs, en zich daar ook meer happy bij voelen, geven we de gelegenheid om in de onderwijsgroep te excelleren.” Bovendien, voegt Hoekstra toe, blijft er minimaal 20 procent onderzoekstijd over in de onderwijsgroep, al moet dat onderzoek wel aan het onderwijs verbonden zijn.

De faculteitsraad houdt medio januari een extra vergadering om de plannen van het departement en de herindeling verder te bespreken met het bestuur.

Advertentie