Verbazing over succes mbo’ers in hbo

Leden van de Tweede Kamer zijn verbaasd dat mbo’ers best goed presteren in het hbo. Sommigen twijfelen nu aan de noodzaak om de keuzevrijheid van mbo’ers te beperken.

Het lijkt zo vanzelfsprekend om mbo’ers hetzelfde te behandelen als havisten. Waarom zou een mbo’er van een zorgstudie zomaar mogen doorstuderen aan een hbo-techniekopleiding, terwijl havisten daar een exact examenprofiel voor nodig hebben?

Volgende week praat de Tweede Kamer over een wet die de keuzevrijheid van mbo’ers inperkt. Alleen als ze voor een ‘verwante’ opleiding kiezen, mogen ze ongehinderd doorstromen. Anders moeten ze eerst een selectieprocedure doorstaan. Zo willen hogescholen de hoge uitval van mbo’ers tegengaan.

Maar gisteren berichtte het Hoger Onderwijs Persbureau dat het uitgangspunt niet klopt. Mbo’ers die van studierichting veranderen, doen het soms zelfs beter dan mbo’ers die voor een verwante opleiding kiezen. Mbo’ers stoppen vaker dan andere studenten in het eerste studiejaar, maar halen uiteindelijk bijna even vaak hun diploma als havisten.

“Ik zie geen enkele reden om de keuzevrijheid van mbo’ers in te perken”, reageert Paul van Meenen van D66. “Het lijkt me een vreemde keuze als een mbo’er van zorg & welzijn doorstudeert bij hbo-techniek, maar het leidt kennelijk niet tot grote problemen. Hogescholen moeten aankomende studenten vooral goed voorlichten.”

“Het is symboolpolitiek”, oordeelt SP-kamerlid Jasper van Dijk. “Wat ik onthullend vind is dat er geen goed onderzoek naar is gedaan. We hoeven helemaal geen drempels op te werpen voor mbo’ers die in het hbo naar een andere sector overstappen. Er is alle reden om dit punt aan de orde te stellen en desgewenst uit de wet te halen.”

Inderdaad waren de cijfers nieuw voor de MBO Raad en ook de HBO-raad leek er niet van op de hoogte. Het ministerie baseert zich op ‘onderzoek’ van de Onderwijsraad, maar ook die heeft de cijfers er niet op nageslagen en noteerde alleen dat hogescholen mbo’ers van niet-verwante opleidingen willen kunnen weren.

Pieter Duisenberg van regeringspartij VVD vindt dit laatste moeilijk te geloven. Ze zullen andere informatie hebben, vermoedt hij. Er is volgens hem weinig reden om het wetsvoorstel te veranderen. “De uitval onder mbo’ers is nu te hoog. Deze aanpak vind ik erg redelijk. Voor havisten en vwo’ers gelden nadere vooropleidingseisen en die gaan nu ook gelden voor mbo’ers.” Bovendien kunnen hogescholen de mbo’ers nog altijd toelaten, ook als ze van niet-verwante opleidingen komen. “Alleen het toelatingsrecht vervalt dan. Dat is het enige.”

De PvdA vindt de nieuwe informatie interessant en wil er meer over weten. “Een politiek oordeel heb ik nog niet”, zegt sociaal-democraat Mohammed Mohandis. “Zelf heb ik wel gezien dat een overstap voor sommige mbo’ers moeilijk is. Maar deze cijfers maken het interessant.”

Zo kijkt ook oppositiepartij CDA er tegenaan. “We willen graag hogere eisen voor studenten die instromen in het hoger onderwijs, want de uitval van mbo’ers is wel zorgelijk. Maar de vraag is: op welke manier gaan we hogere eisen stellen? Het lijkt logisch om naar verwante en niet-verwante opleidingen te kijken, maar als dat weinig zin heeft, moeten we iets anders verzinnen. Denk bijvoorbeeld aan summer schools, waarin mbo’ers zich kunnen bijspijkeren voordat ze aan een hbo-opleiding beginnen. Overigens kan elke generieke maatregel onrecht doen aan individuele talenten. We moeten voldoende aandacht houden voor de mensen die het wel kunnen.”

PVV-kamerlid Harm Beertema kijkt er totaal anders tegenaan. “Het is juist heel zorgelijk als het niet uitmaakt of mbo’ers aan een verwante of niet-verwante hbo-opleiding beginnen. Dat is een teken van de erosie van het hoger beroepsonderwijs. Het hbo heeft zich naar beneden aangepast aan het niveau van de instroom. Dat kon gebeuren omdat er geen enkele objectiveerbare eindnorm is voor hbo-opleidingen. Daarom pleiten wij voor kernvakken met landelijke examens in het hbo.”

Tags: mbo | hbo

Advertentie