Woningnood Utrechtse studenten in 2026 gehalveerd

Creative commons: pixabay. Tabellen en grafieken: DUB

In opdracht van minister Ollongren van Wonen heeft onderzoeksbureau ABF-research het aanbod van studentenwoningen in de twintig grootste studiesteden in kaart gebracht. Het bureau onderzocht bovendien hoe dit aanbod zich tot 2026 zal ontwikkelen. 

Aanbod studentenwoningen neemt toe
De onderzoekers onderscheiden daarbij structureel en flexibel woningaanbod. Het structurele aanbod bestaat uit woningen waar al jarenlang overwegend studenten gehuisvest zijn. Daarbij gaat het niet alleen om studentenhuizen van bijvoorbeeld de SSH, maar ook om verenigingshuizen en appartementen die ouders voor hun studerende kinderen hebben gekocht. Voor het flexibele woningaanbod komen niet alleen studenten in aanmerking, maar ook starters en alleenstaanden. Studenten moeten daar dus concurreren met niet-studerende woningzoekenden.

Het structurele aanbod beslaat nu zo’n 35 procent van het totale aanbod van ‘studentenwooneenheden’ in Nederland en zal de komende tijd naar verwachting harder gaan groeien dan voorheen: met jaarlijks 1,3 procent in plaats van 0,5 procent. Dat heeft onder meer te maken met de nieuwe bouwplannen van gemeenten. Die waren de afgelopen jaren terughoudend met het bouwen van woningen vanwege de economische crisis en de verwachte afname van het aantal studenten dat op kamers zou willen.


In bovenstaande grafiek staat per universiteitsstad aangegeven hoeveel procent van de studenten in het structurele dan wel flexibele woningaanbod woonde in collegejaar '17-'18. Bron: ABF-rapport 'Aanbod studentenhuisvesting'.

In de universiteitssteden waar de druk op de studentenwoningenmarkt in 2017-2018 het grootst was (Amsterdam, Utrecht en Rotterdam) woont in vergelijking met andere steden een kleiner percentage van de studenten in het structurele woningaanbod. 

Studenten die woonruimte zoeken in een gemeente waar het structurele kameraanbod laag is, zullen vaker (moeten) kiezen voor woonruimte die niet specifiek voor hen bedoeld is. Ze moeten dan concurreren met andere doelgroepen en betalen vaak meer geld voor minder vierkante meters.


In bovenstaande tabel staat per universiteitsstad aangegeven: hoe groot de vraag naar studentenwoningen is; hoe groot het aanbod van structurele studentenwoningen is; hoeveel flexibele woningen er aangeboden worden; hoeveel potentiële studentenwoningen er dus in totaal zijn en wat het reële aanbod aan studentenwoningen is. Het verschil tussen het totale en reële aanbod wordt met name veroorzaakt doordat niet uitsluitend studenten in aanmerking komen voor het flexibele woningaanbod. De getallen in de tabel zijn afgerond op duizendtallen. Bron: ABF-rapport 'Aanbod studentenhuisvesting'.

Om aan de totale vraag te kunnen voldoen moet het structurele woningaanbod omhoog. Dan zullen studenten minder snel een beroep hoeven doen op het flexibele aanbod. De kamermarkt is volgens de onderzoekers “in evenwicht” als het structurele aanbod voor 90 procent door studenten wordt bewoond en het flexibele aanbod voor hooguit 30 procent.

Utrecht slaagt in verlaging woningnood
Op basis van verwachte bouwplannen van gemeenten, sloop, verkamering en ontkamering van woningen zal het aantal structurele wooneenheden ten opzichte van de vraag in 2025-2026 met gemiddeld 11 procent zijn gestegen. In Leeuwarden, Haarlem, Den Haag en Leiden het snelst, met Wageningen (36 procent) als uitschieter.

In zes van de twaalf universiteitssteden zal de kamermarkt in 2026 “in evenwicht” zijn; er is voldoende aanbod voor de vraag. Van de drie steden waar de kamernood nu het hoogste is, zal alleen Utrecht er volgens de onderzoekers in slagen om het tekort aan structurele studentenwooneenheden te verlagen: van 4.000 naar 2.000. In Amsterdam, Delft en Eindhoven zullen de tekorten juist verder toenemen.


In bovenstaande grafiek staat per universiteitsstad aangegeven hoe groot de behoefte was aan extra studentenwoningen in collegejaar '17-'18 en hoe groot de verwachte behoefte in collegejaar '25-'26 zal zijn. Als er bij een stad 0 staat betekent dit dat het aanbod gelijk of groter is dan de vraag naar studentenwoningen. Bron: ABF-rapport 'Aanbod studentenhuisvesting'.

Advertentie