Geef tijdelijke docenten ook onderzoekstijd

Tijdelijke docenten leveren uitstekend werk, zeggen de mensen van Rethink UU. Daarom is het slecht voor het onderwijs als ze er telkens snel weer uitvliegen. Hun pleidooi: geef de tijdelijke docenten ook onderzoekstijd zodat je ze structureel in dienst kan houden.

Het zal niemand zijn ontgaan: op 1 juli 2015 gaat de nieuwe Wet Werk en Zekerheid (de zogeheten ‘flexwet’) in. Die bepaalt onder meer dat tijdelijke aanstellingen in principe beperkt moeten blijven tot een duur van twee jaar. Over de voor- en nadelen van deze wet, en met name over de mogelijke onbedoelde neveneffecten ervan, is de voorbije maanden veel gediscussieerd. DUB heeft vandaag ook een artikel waarin de effecten van de wet voor de universiteit zichtbaar gemaakt worden. Wij willen deze gelegenheid aangrijpen om een cruciaal probleem van het universitaire onderwijs voor het voetlicht te brengen: de positie van tijdelijke docenten.

Het grote aantal tijdelijke aanstellingen aan de UU is een van de kwesties die Rethink UU in haar open brief aan het College van Bestuur (CvB) heeft aangekaart. In zijn reactie op de brief bevestigt het college – met een passieve formulering die de verantwoordelijkheid voor deze ontwikkeling in het midden laat – ‘dat de afgelopen jaren de verhouding vast/tijdelijk uit balans is geraakt’. Wij juichen toe dat het college zich ertoe engageert dit onevenwicht te verkleinen, maar we hebben ook enkele kanttekeningen bij dit antwoord aan Rethink UU. Achter het streefcijfer van 78 procent vaste aanstellingen, waaraan het CvB zich in de nieuwe cao verbindt, gaat immers een complexe realiteit schuil, waarvan wij hier één facet nader willen belichten: het aandeel van tijdelijk personeel in het onderwijs.

Cijfers verbloemen aandeel tijdelijke docenten
Het streefcijfer van het CvB betreft ‘de categorie hoogleraar, universitaire hoofddocent, universitair docent, docent’. Volgens ons is de problematisch.

In de eerste plaats verhult dit percentage de grote discrepantie binnen de door het CvB bedoelde groep, met name tussen de categorieën hoogleraar/uhd en de docenten. Die laatste zijn in veel grotere getale tijdelijk aangesteld en verzorgen een belangrijk deel van het onderwijs.

Ten tweede wordt het percentage van vaste contracten niet berekend op basis van het totale aantal wetenschappelijke medewerkers die bij het onderwijs betrokken zijn. Postdoctorale onderzoekers en promovendi – tijdelijk aangesteld – worden vaak flexibel ingezet voor onderwijsklussen, zeker wanneer de reguliere staf ontoereikend is om het onderwijs te verzorgen. Tegenover deze onderwijsinspanningen, die onderzoekers weghouden van de taak waarvoor ze in beginsel zijn aangesteld, staat echter zelden het vooruitzicht op een universitaire loopbaan.

Het derde – en voor ons het belangrijkste – probleem met deze cijfers is dat ze het daadwerkelijke aandeel van tijdelijk aangesteld personeel in het onderwijs verbloemen. Dit aandeel loopt in sommige bacheloropleidingen op tot de helft (of zelfs meer) van het aangeboden onderwijs. Een nauwkeurige inventarisatie van de inzet van tijdelijk personeel voor onderwijs is dan ook een noodzakelijke eerste stap om de omvang van dit probleem zichtbaar te maken. Maar laten we beginnen met de positieve kant van het verhaal: deze tijdelijke docenten leveren uitstekend werk, zij zijn gedreven en getalenteerd en worden door hun studenten erg gewaardeerd.

Tijdelijke docenten krijgen geen onderzoekstijd
Het bovenmatige aandeel van tijdelijke docenten in het onderwijs is een probleem. Niet alleen is hun aanstelling immers tijdelijk, ze omvat doorgaans ook geen onderzoekstijd. Dat is om ten minste twee redenen een kwalijke zaak.

Ten eerste voor het onderwijs zelf: duurzaam academisch onderwijs is afhankelijk van een duurzaam personeelsbeleid en gedijt enkel in een voedingsbodem van wetenschappelijk onderzoek. De grote inzet van tijdelijk personeel ondergraaft de opbouw van expertise binnen de onderwijsstaf: elke nieuwe tijdelijke docent moet deze expertise immers opnieuw verwerven. Het is een vaak gehoorde klacht: tijdelijke docenten worden last minute ingevlogen voor cursussen die ze in allerijl moeten voorbereiden of zelfs opzetten. Een jaar later is weer iemand anders aan de beurt. Dit mechanisme creëert een buitensporige werkdruk voor de docent en vernietigt binnen afdelingen systematisch de jaar na jaar met grote inspanning opgebouwde kennis. De structurele aanstelling van tijdelijke docenten zonder onderzoeksaanstelling koppelt bovendien een significant deel van het onderwijs los van het onderzoek waarop het zou moeten steunen. Dit personeelsbeleid bekrachtigt het tweestromenland waarin onderwijs en onderzoek steeds verder uit elkaar drijven.

Deze situatie is, ten tweede, een probleem voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden zelf. Dit zijn vaak jonge, veelbelovende academici die van het ene kortlopende contract in het andere terechtkomen en een zeer precair loopbaanperspectief hebben. Doordat zij geen onderzoekstijd krijgen, kunnen ze een belangrijk aspect van hun academische cv – wetenschappelijke publicaties – niet uitbouwen en zien zij hun kansen op een duurzame academische loopbaan slinken. Zo ontstaat een vicieuze cirkel: hoe langer deze wetenschappers actief blijven aan de universiteit – in tijdelijke aanstellingen – hoe slechter hun vooruitzichten om aan deze precaire arbeidspositie te ontsnappen.

Verbeter structureel de positie van tijdelijke docenten
Dit probleem moet dringend worden opgelost. Dit kan op korte termijn door de aanstellingen van tijdelijke docenten te verlengen en door hun onderzoeksactiviteiten zoveel mogelijk te faciliteren. Maar eigenlijk moet het probleem bij de wortel worden aangepakt: een tijdelijke onderwijsaanstelling moet gepaard gaan met een onderzoeksaanstelling en moet vooruitzicht bieden op een vaste aanstelling als universitair docent. Als dit binnen de financiële kaders niet mogelijk is, dan dienen deze kaders ter discussie gesteld, maar ook met beperkte middelen kan een grotere stabiliteit in de organisatie en het personeelsbestand worden nagestreefd.

De recente stroom aanstellingen bij de faculteit Sociale Wetenschappen lijkt in dit opzicht hoopgevend: er zijn middelen om achttien universitair docenten aan te stellen (met onderzoekstijd). In alle gevallen betreft het ook hier echter een tijdelijk dienstverband. De onderwijsfinanciering hangt af van (fluctuerende) studentenaantallen en noopt, aldus de decaan van FSW, tot een flexibel personeelsbeleid met tijdelijke contracten. Ook dergelijke negatieve effecten van de onderwijsfinanciering willen we in dit debat ter discussie stellen.

Met dit pleidooi voor een verbetering van de positie van tijdelijke docenten willen wij tevens een bredere discussie openen over het academische loopbaanperspectief en over het grote aandeel van flexibele aanstellingen daarin. Twee principes staan voor ons in dit debat voorop: academisch onderwijs geworteld in wetenschappelijk onderzoek, en duurzame arbeidsvoorwaarden voor alle personeelsleden. Enkel op deze basis kan de universiteit de maatschappelijke meerwaarde die ze de samenleving belooft daadwerkelijk realiseren.

Advertentie