Grunberg als messias

Je vraagt je af wie het verzint: nu is er weer een leerstoel ‘Religie en zingeving in literatuur en kunst’. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: ik neem daar aanstoot aan.

Literatuur en kunst moeten weer eens wat. Van de dominee dit keer. Maar literatuur en kunst hoeven helemaal niet ten dienste van iets of iemand te staan. Ze zijn geen middel, maar een doel op zichzelf.

In 1924 publiceerde Leon Trotski een verzameling essays onder de titel ‘Literatuur en revolutie’. De literatuur van de toekomst, vond hij, diende helemaal in het teken van de revolutie te staan. Literatuur uit het verleden moet je beoordelen naarmate zij meer of minder de communistische revolutie heeft voorbereid, waar ‘de collectieve mens de enige heer en meester’ is. Trotski verbindt hieraan ook consequenties: ‘Het is volkomen duidelijk dat de partij zich op het gebied van de kunst zelfs niet voor een dag kan houden aan het liberale principe, laisser faire, laisser passer (laat de zaken op hun beloop).’ De marxistische eis dat een schrijver zijn tijd moet weergeven kun je vergelijken met de eis die aan deze leerstoelopdracht ten grondslag ligt: dat een roman over zingeving moet gaan en een levensbeschouwing moet verkondigen.

Natuurlijk zal de nieuwe hoogleraar religie en zingeving in literatuur en kunst, professor Goud, toegeven dat er literatuur (om mij daartoe te beperken) bestaat die niet aan de eis beantwoordt. Die romans laat hij evenwel links liggen. Daarin is hij in het kader van zijn leeropdracht niet geïnteresseerd.

Stilzwijgend vooronderstelt de leeropdracht het esthetische oordeel dat echte grote literatuur altijd gaat over levensbeschouwelijke vraagstukken. De dominee heeft geen god meer, dus trekt hij in plaats van de bijbel maar een roman uit de kast. De samenvatting van de oratie klinkt dan ook als een preek: ‘Wat wil het zeggen als geloof, hoop en liefde tot een einde komen? Wat betekent het voor theologen? En voor onze samenleving?’.

Je kunt er vergif op innemen bij welke schrijvers lezers met een dergelijke blikvernauwing uitkomen. Niet bij Don Quichote van Cervantes, Stendhal, Tsjechow, Dode zielen van Gogol, Céline of Nabokov, maar altijd bij Dostojevski . Het is niet dat De gebroeders Karamazow en Schuld en Boete slechte boeken zijn ze, al denken de leden van de anti-Dostojevksi-club daar anders over, nee het gaat erom dat als je kompas enkel gekalibreerd is op levensbeschouwing, De Negerhut van oom Tom natuurlijk een veel beter boek is dan Leaves of Grass van Walt Whitman.

In Nederland wordt tegenwoordig Arnon Grunberg beschouwd als de levensbeschouwelijke profeet van de literatuur. De preek die hij in de remonstrantse gemeente van professor Goud gehouden heeft, dient als uitgangspunt voor zijn oratie. Ik heb de moeite genomen de tekst te lezen. En zoals W. F. Hermans schreef over Engeland: Ik had me voorgenomen het stuk even afschuwelijk te vinden als ik gedacht had dat het zijn zou. Ik kan niet zeggen dat ik de moeite voor niemandal genomen heb. Het stuk is geen betoog, dat wil zeggen iets met een kop, een romp en een staart, laat staan premissen waaruit een conclusie wordt afgeleid, maar een bijeengeharkt zootje losse opmerkingen, waarin tegeltjeswijsheden, meninkjes en klinkklare nonsens over elkaar heen tuimelen. Voor zo’n levensbeschouwing hoef je echt niet veel moeite doen. Dit alles geschreven in het tragisch tekortschietende Grunberg-maniertje: ‘Onzin zou je het moeten noemen, of nee, blinde domheid, waarschijnlijk ongefundeerd en vulkanisch van aard, zoals schuim, kaal en koud als een vrieskast, even meegesleept door zelfbedrog.’

Wie literatuur afstroopt op zoek naar levensbeschouwing maalt natuurlijk niet om een stilistisch oneffenheidje hier of daar. Maar goed, een schrijver die bezig is een heus oeuvre op te bouwen dwingt dan misschien niet overal waardering af, maar verdient wel respect, al maakt de loftuiting in de aankondiging van het symposium hem wel een beetje belachelijk: ‘Het werk van de in 1971 geboren schrijver Arnon Grunberg kan nu al fenomenaal worden genoemd, door de omvang en veelkleurigheid, de schittering en geestigheid, de veelzijdigheid en diepgang die het kenmerken.’

Anders geldt dat voor de onsmakelijke polemiek met zijn collega A. F. Th. van der Heijden voorafgaande aan de AKO literatuurprijs 2007. Grunberg heeft daar nog nooit publiekelijk zijn excuus voor aangeboden. Dat uitgerekend zo iemand voorafgaand aan een oratie door de nieuwe hoogleraar wordt geïnterviewd is een gotspe. Blijkbaar heeft levensbeschouwing niets met moraal te maken. Dit symposium ‘De wereld als poppenkast’ is zodoende niet alleen een belediging van de literatuur, maar ook van de goede smaak.

 

Advertentie