Voor de klas of toch liever niet?

Met meer academici voor de klas moet het niveau van het middelbaar onderwijs worden opgekrikt. Maar Jurriaan Pennartz vraagt zich af het lerarenbestaan wel aantrekkelijk is voor een echt gemotiveerde student.

De tweede dinsdag van september was mijn eerste dag als leraar Kunstgeschiedenis op een middelbare school in Tilburg. Na mijn studies kunst- en architectuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht en een periode van drie jaar in het bankwezen, volg ik nu mijn hart én een universitaire lerarenopleiding.

Na enkele weken stagelopen, begin ik steeds sterker te twijfelen aan de mogelijkheden van de, door het ministerie van OCW zo begeerde, academisch geschoolde docent in het middelbaar kunstonderwijs. Laat ik niet beginnen met het zeuren over het krappe aantal uren, de al wankele positie van dit kunstonderwijs en de onophoudelijke bezuinigingsdrift die het onderwijs tergt. Ik ben een positief ingestelde gast en werp liever een blik op de kansen dit onderwijs mij, als academisch geschoolde docent in opleiding, wél te bieden heeft.

Voor me ligt de methode De Bespiegeling. Culturele en Kunstzinnige vorming 2 (2003) voor de havo bovenbouw. Ik ben me rot geschrokken. De kunstgeschiedenis begint voor de havo ergens rond 1900, bij Ernst Ludwig Kirchner. Wie? Hij is de oprichter van kunstenaarsgroep Die Brücke. Weg Grieken en Romeinen, groetjes aan de Middeleeuwen, kusjes voor Da Vinci, toedeledokio Gouden Eeuw. We beginnen gewoon bij Ernst Ludwig Kirchner.

Gelukkig is de kunstgeschiedenis van vóór 1900 niet helemaal uit De Bespiegeling verbannen. Deze wordt door middel van een tijdbalk in circa dertig pagina’s doorlopen. Dit is hoofdstuk 1. Over de tijdbalk verdeeld staan namen van kunstenaars en stromingen die klaarblijkelijk van voldoende belang zijn geweest om in de tijdbalk vermeld te worden. Wat mij opvalt is de argumentatie voor het toevoegen van deze trailer: “Dit boek, De Bespiegeling, gaat vooral over de kunst uit de laatste honderd jaar. Uit het hierboven beschreven voorbeeld blijkt dat het niet altijd mogelijk is theater of architectuur te begrijpen zonder te spreken over de geschiedenis. Voor beeldende kunst, dans en muziek geldt dat ook.”

Juist ja, me dunkt! Maar eh, zorgt zo’n tijdbalkje nu echt voor die broodnodige kennis van de geschiedenis?

Als dit boek de basis vormt voor het kunsthistorisch onderwijs voor de havo, dan resteert een vak dat elke betekenis verloren heeft. Alleen het delen van persoonlijke interpretatie en vage verslagleggingen van de vrije associatie zijn nog mogelijk. Want op welke andere wijze kun je de pioniers van de moderne tijd duiden, als je geen enkele notie hebt van de perioden en stijlgebruiken die aan hen vooraf zijn gegaan? Het is zoiets als Engels of Frans, zonder woordenschat of grammatica: als het fonetisch maar in de buurt komt, is het goed. Vousave-comprendrez?

Ik twijfel. Wat kan ik als academisch geschoolde docent nog aan verdieping brengen als mijn leerlingen niet eens meer gevraagd wordt om het meest basale vocabulaire van de kunstgeschiedenis en -beschouwing te kennen? Mijn drive om het onderwijs in te gaan, is nu juist om deze basiskennis – begrippen als Renaissance, ambacht, Middeleeuwen, moderniteit, imitatie, Romantiek, Uomo Universale, l’art pour l’art etc. – samen met mijn leerlingen uiteen te rijgen, opnieuw onder de loep te nemen, in twijfel te trekken, te bekritiseren, opnieuw te definiëren. Kan dat nog wel, nu blijkt dat zelfs de onderwijsmethode deze begrippen al niet meer hanteert?

Een paradoxale constatering dringt zich steeds hardnekkiger aan mij op.

Kritisch denken, waartoe ik mijn leerlingen wil uitdagen, heeft te maken met het lef en (vertrouwen in) het eigen (denk)vermogen om kennis, die dikwijls als waarheid wordt gepresenteerd, in twijfel te trekken. De paradox hier is dat juist deze basiskennis, bijvoorbeeld een begrippenapparaat (dat vaak niet meer klassikaal wordt overgedragen omdat leerlingen zelfstandig genoeg geacht worden om kennis en interpretatie van die begrippen zelf te vergaren), een absolute vereiste is voor het überhaupt kritisch kunnen reflecteren op deze kennis én dat deze dus niet mag ontbreken!

Op basis van diezelfde gedachte was ook het curriculum van de propedeuse Kunstgeschiedenis aan mijn universiteit opgezet: in de cursus Kunst van het Westen I werd je door de professor geacht het gehele scala aan kunststromingen, stijlperioden, kunstwerken, e.d. uit het hoofd te leren. In de vervolgcursus Kunst van het Westen II vertelde diezelfde professor – net nu je dacht alles op een rijtje te hebben –  dat het allemaal toch wat ingewikkelder lag met die kunststromingen en stijlperioden (de klotehommel!): dat de Renaissance geen volwaardige wedergeboorte van de klassieke oudheid kon zijn, simpelweg omdat het economische, sociale en politieke systeem van de klassiek georiënteerde Italianen sterk verschilde van dat van het antieke Rome en dat classicistische bouwkunst zich in verschillende delen van Europa op geheel andere wijze manifesteerde en daarmee te term overal net wat anders kon betekenen.

Een aantal mensen zegt in mij weliswaar een geschikte docent te zien, maar meer eentje voor het hoger onderwijs dan voor een middelbare school. Onzin, vind ik. Geen twijfel, dit keer. Misschien moet ik er inderdaad voor waken geen ‘universiteitje te gaan spelen’ met een 5 havo, maar ik vind dat de hersenen van deze 17-jarigen toch genoeg body hebben om eens flink door elkaar geschud te worden. Het is de moedermavo niet!

Terug naar het hier en nu. Zojuist mocht ik als observant een les Klassieke Culturele Vorming (KCV) aan een 5-gymnasiumklas bijwonen. Na afloop sprak ik met de leraar, een al wat oudere docent Latijn. Hij vertelde mij dat hij het vak KCV ‘niets meer aan vindt’. Hoe komt dat?, vroeg ik? ‘Leerlingen ontbreekt het aan basiskennis. Er valt niets met ze te bespreken. Ik probeer ze nog wel wat mee te geven, over stijlkenmerken van klassiek bouwkunst, maar ja… .’ In mijn gedachten zag ik de tijdbalk uit De Verbeelding voor me. Ik begreep precies wat hij bedoelde.

Mijn stage hier duurt tot eind januari. Vanaf eind oktober mag ik vóór de klas plaatsnemen in plaats van achterin. Ik kijk er naar uit, ik vind het leuk om voor een groep te spreken en met leerlingen een thema of kunstperiode uit te diepen.

Voor het overige deel, heb ik mijzelf ten doel gesteld om erachter te komen of aan mijn verlangen naar een inhoudelijk, verdiepend, academisch geïnspireerd docentschap in de huidige conditie van het middelbaar kunstonderwijs door dit onderwijs tegemoet kan worden gekomen. Twijfels, twijfels. Ik twijfel, maar Socrates troost mij.  

Advertentie