Vraag bij elk besluit of het ècht goed is voor onderwijs en onderzoek

Een sterkere medezeggenschap kan volgens Bioloog Hans de Cock alleen bereikt worden wanneer bij elk voorstel van het bestuur de vraag centraal staat: “Is dit echt goed voor onderwijs en onderzoek?”

De huidige discussie over de rol van bestuurders en medezeggenschap maakt veel duidelijk. Als er onvoldoende vertrouwen is tussen bestuur en medezeggenschap en als medezeggenschap buitenspel staat,  zoals bij de UvA, dan is het goed mis. Is dit probleem ook zo groot bij de UU? Naar mijn idee vooralsnog niet, maar wat niet is, kan wel komen.

Medezeggenschap en bestuur zijn meer en meer terecht gekomen in een rituele dans rond planning en controle waarbinnen via een vast patroon jaarlijks slechts een beperkte set aan meestal vaste agendapunten wordt besproken.

Een sterkere medezeggenschap  is nodig en kan bereikt worden door in alle inhoudelijk debatten met de besturen iedere keer weer de centrale vraag te stellen “Is dit echt goed voor onderwijs en onderzoek?”

Deze vraag dient op ieders lip te liggen en als eerste gesteld te worden  bij alle activiteiten binnen de universiteit. Als men deze vraag niet direct met een duidelijk en overtuigend  “Ja, omdat...” kan  beantwoorden moet je deze activiteit niet gaan uitvoeren. Als medezeggenschap en bestuurders samen deze filtering op goede wijze toepassen, is de kans klein dat er binnen de universiteit besluiten worden genomen die ten koste gaan van onderwijs en onderzoek.

Voorbeelden kan iedereen bedenken. Alles wat niet direct een bijdrage levert aan het primaire proces is bij voorbaat verdacht. Ook met besluiten die leiden tot meer bureaucratie en/of meer tijdinvestering vragen van medewerkers en/of studenten dient men zeer terughoudend te zijn. Binnen de UU zie je een groei van het aantal projecten, commissies en overlegstructuren die de werkdruk vergroten.

Bestuurders zouden hun overleg met de medezeggenschap anders moeten aanpakken. Ze moeten de medezeggenschap al in een heel vroeg stadium betrekken bij de planning en besluitvorming. Daarbij zou het niet alleen moeten gaan om de communicatie van de plannen en besluiten  op hoofdlijnen, maar ook over de beschrijving van de route om de plannen uit te voeren. Dit alles dient voorzien te zijn van argumenten waarom deze plannen echt goed zijn voor onderwijs en onderzoek.

In de discussie met de medezeggenschap laat het bestuur de afwegingen zien. In deze fase is het ook nog mogelijk plannen te wijzigen of zelfs af te blazen als dit op basis van de discussie met de medezeggenschap nodig is. Als je het op deze manier aanpakt, kun je met het huidige advies- of instemmingsrecht van de medezeggenschappers een heel eind komen. Een studentbestuurslid met vetorecht in een CvB is dan nog niet nodig.

Als plannen worden uitgevoerd dient de medezeggenschap een vinger aan de pols te houden. Zij krijgen inzage in de ontwikkelingen en kunnen bestuurders aan spreken op zaken die anders lopen dan vooraf was afgesproken. Als in gezamenlijkheid met de medezeggenschap wordt besloten wat echt goed is voor onderwijs en onderzoek zijn we beter in staat bureaucratie te vermijden, voldoende aandacht aan onderwijs en onderzoek te geven en draagvlak voor  bestuursbesluiten binnen de UU te versterken. 

Advertentie