Wetenschapsfilosofie voor juristen

Onlangs illustreerde Theo Kuipers tijdens zijn afscheidscollege als hoogleraar Wetenschapsfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen de maatschappelijke relevantie van wetenschapsfilosofie door te wijzen op de vrijspraak van Lucia de Berk: zijn Nijmeegse collega wetenschapsfilosofie Ton Derksen had onomstotelijk aangetoond dat zij onschuldig was.

Kuipers adviseerde daarom juristen te verplichten een cursus Wetenschapsfilosofie te volgen. Enig inzicht in hoe wetenschap werkt, wat waarheidsvinding betekent en wat een wetenschappelijke methode inhoudt, is absoluut noodzakelijk om juridische dwalingen te voorkomen.

In NRC-Handelsblad van 22 april jl. hield professor Wagenaar een pleidooi voor het wraken van rechters die in hun carrière een Fehlleistung op hun naam hebben staan gelijk aan de enormiteiten in de casus van Lucia de Berk of de Schiedamse parkmoord. De vraag is echter of het niet zinvoller is zulke veroordelingen te voorkomen door Kuipers suggestie te volgen.

Wagenaar heeft het over ‘ernstige denkfouten’. Het vermijden van denkfouten is iets dat na een gedegenfilosofieopleiding, waar uiteraard logica en wetenschapsfilosofie deel van uitmaken, tot de competenties van een filosoof behoort. Uiteraard is na slechts één cursus een jurist niet meteen een volleerd methodoloog, maar wel kan zo’n cursus in de beroepsgroep een besef doen leven van wat elementaire denkfouten überhaupt zijn.

Een voorbeeld kan dat duidelijk maken. Wie ontkent dat er een nauwe relatie tussen waarheid en bewijs is, maakt een denkfout. Dit is niet alleen een diep filosofisch inzicht, maar ook plain common sense. Als iemand iets beweert, vraag je niet alleen ‘Is dat waar?’ maar vooral ‘Hoe weet je dat?’ Die twee vragen liggen in elkaars verlengde. Zo kom je er achter of iemand er slechts een slag naar slaat of juist zijn bewering kan staven. In de wiskunde, vaak gezien als voorbeeld van helderheid en zekerheid voor de andere wetenschappen, is de relatie zo hecht dat je pas echt mag zeggen dat een theorema waar is, indien je die ook bewezen hebt. Deze wiskundige zekerheid kun je in de empirische wetenschappen nooit bereiken, maar je kunt wel in de buurt komen of weten dat je er juist heel ver vandaan zit. Aan een rechter die een veroordeling uitspreekt, mag je dus ook vragen: is het waar dat de verdachte schuldig is? En: hoe weet u dat?

Nu is het opvallend dat juristen dikwijls menen dat deze twee vragen niets met elkaar te maken hebben. In de rondvraag na lezingen die ik over filosofie aan juristen gegeven heb, werd ik tot mijn verbazing iedere keer weer geconfronteerd met ideeën als dat ‘ieder zijn eigen waarheid heeft’, en tegelijkertijd dat het wegen van de overtuigingskracht van bewijzen en rapporten van getuige-deskundigen een ‘kwestie van het zoeken naar consensus binnen de raadskamer’ was.

Dat er zelfs in de hoogste juridische kringen zo over wordt gedacht, blijkt uit een interview in NRC-Handelsblad op 28 juni 2008 met hoogleraar strafrecht Tineke Cleiren. Zij zegt daarin onder meer: ‘Het juridische systeem weet heel goed dat je de echte waarheid niet boven tafel kunt halen, maar dat je aan het reconstrueren bent wat er gebeurd kan zijn. Het recht moet meer functies dienen dan alleen empirische.’ Blijkbaar kan iemand op niet-empirische gronden veroordeeld worden! Empirisch heeft hij het feit niet gepleegd, maar toch is hij schuldig.

In hetzelfde interview spreekt zij over ‘andersoortige waarheid’ en ‘betere waarheid’. Maar dat is onzin. Iets is waar of onwaar, niet ‘andersoortig of beter waar’, net zo min als dat je ‘beter of andersoortig zwanger’ kunt zijn.

Opvallend is dat niet alleen bij professor Cleiren, maar ook elders in de juridische wereld, het inzicht lijkt te ontbreken dat iemand een autoriteit is op een bepaald gebied, omdat hij meer over dat gedeelte van de werkelijkheid weet. Dat is vreemd, want het is natuurlijk om die reden dat de uitspraken van een autoriteit vaker waar zijn dan die van iemand die niet over zijn kennis beschikt. Goud laat je taxeren bij een juwelier en niet bij de groenteboer. Je baarmoeder laat je weghalen bij een gynaecoloog en niet bij de slager. Om een oordeel te kunnen vellen, moet de rechter dus wel geïnteresseerd zijn in de empirische waarheid, want alleen dan kan hij of zij de bewijskracht van rapporten van getuige-deskundigen beoordelen.

In dat licht is het zorgwekkend dat professor Antoine de Mooij, oud-directeur van het Pieter Baan centrum, de enige psychiatrische observatiekliniek van Nederland, in zijn afscheidscollege stelde: ‘dat de methodologie van de exacte wetenschappen weliswaar volstrekt legitiem is, maar nu buiten haar oevers aan het treden is en wordt toegepast ook daar waar dat niet vruchtbaar is. Er zijn wetenschapsgebieden waar de prudentiële benadering (met aandacht voor de beleving, de interpretatie, de structurele bepaaldheid ervan) veel meer voor de hand ligt en vruchtbaarder is. Dit geldt zeker voor de toepassing binnen het strafrecht, de psychiatrie ten behoeve van het strafrecht’.

Na zijn emeritaat ging Mooij college geven aan deze universiteit over de filosofie van de Franse psycho-analyticus Lacan. Dit versterkt het vermoeden waar de afscheidsrede al aanleiding toe geeft, namelijk dat het Pieter Baan Centrum rapporten heeft geschreven over verdachten op grond van de psycho-analytische methode. Zoals bekend wordt die methode inmiddels niet meer vergoed door de zorgverzekeraars, omdat de effectiviteit niet wetenschappelijk kan worden aangetoond. Je kunt dus in Nederland als ontkennende verdachte in observatie tot levenslang veroordeeld worden op grond van een methode die je zorgverzekeraar weigert te vergoeden.

Het kan allemaal, wanneer je meent, zoals Tineke Cleiren, dat de waarheid gereconstrueerd wordt tijdens een proces. Dan is het immers nog maar een kleine stap om de speculatieve reconstructie van iemands karakter volgens de psycho-analytische methode met als mogelijke uitkomst dat hij een gevaarlijke crimineel is te aanvaarden als rapport van een autoriteit.

Ter voorkoming van dergelijke denkfouten die tot zulke enorme gerechtelijke dwalingen leiden dat ons vertrouwen in de rechtspraak hard bezig is te verdwijnen, is het dringend gewenst dat Theo Kuipers suggestie om juristen onderricht te geven in elementaire wetenschapsfilosofie zo spoedig mogelijk opgevolgd wordt.

Menno Lievers

Advertentie