Boek Henk van Rinsum over de koloniale geschiedenis van de Universiteit Utrecht

‘Ook Utrechtse wetenschappers maakten deel uit van het koloniale systeem’

Wardse kist Bogor, eerste rij, tweede van rechts 'Aan den Directeur van de Hortus Utrecht'
'Wardse kisten' voor verzending van tropische planten in Bogor. Opschrift eerste rij, tweede van rechts: 'Aan den Directeur van de Hortus Utrecht'. Foto Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen

Moet de UU excuses aanbieden voor het eigen slavernijverleden? Die vraag kwam vorig jaar op tafel nadat uit onderzoek bleek dat de universiteit meer met onderdrukking en exploitatie te maken had dan ze zelf misschien dacht. Op advies van een commissie riep het universiteitsbestuur op om eerst onderzoek te doen naar wat wordt omschreven als “een onderbelichte bladzijde” van het eigen verleden.


Voor Henk van Rinsum was het onmiddellijk duidelijk dat dat onderzoek niet beperkt mocht blijven tot het napluizen van alleen de hoogleraren die economische banden hadden met de plantages of van de universitaire panden aan de Drift en het Janskerkhof die met de opbrengsten gekocht werden.

Veelzeggender leek het hem om de rol van de universiteit in de koloniale tijd en de ontwikkeling van de Utrechtse wetenschap in die periode te bestuderen. Volgende week maandag verschijnt zijn boek Universiteit Utrecht en koloniale kennis.

Daarin schetst hij een rode lijn die mogelijk ook van toepassing kan zijn bij de bestudering van de achtergronden van het slavernijverleden. Dat doet hij aan de hand van de ervaringen van verschillende hoogleraren die een hoofdrol opeisten in de contacten met de koloniën. Tot in de 20ste eeuw was de universiteit niet heel veel meer dan een verzameling individuele hoogleraren.

“Dit boek gaat niet over slavernij, of over het slavernijverleden van de UU, maar het laat wel zien hoe een westers superioriteitsdenken dat universitaire koloniale verleden heeft bepaald. En dan is het verschil met slavernij vaak flinterdun.”

Henk van Rinsum

Henk van Rinsum, eigen foto

‘Ik ben net op tijd met dit boek’

Henk van Rinsum weet waar hij over praat. Opgeleid als historicus en antropoloog werkte hij 25 jaar op het terrein van de internationale samenwerking aan de universiteit. In de jaren 80 en 90 betrof dat vaak projecten met universiteiten in Azië, Latijns-Amerika en Afrika.

Tijdens de vele bezoeken met universitaire delegaties aan buitenlandse universiteiten ondervond hij “in toenemende mate twijfel”. De moderne westerse manier van onderzoek doen werd min of meer als norm opgedrongen. “We wilden het goede doen, maar de relatie met andere universiteiten was toch gebaseerd op de idee van ‘wij zijn ontwikkeld, zij nog niet’.”

In 2001 schreef hij een dissertatie waarin hij de dominantie van dat begrip ‘ontwikkeling’ bekritiseerde aan de hand van zijn ervaringen met een samenwerkingsproject tussen de Utrechtse theologiefaculteit en de University of Zimbabwe. Daarna zette hij zijn onderzoek voort, vooral naar de relatie tussen de universiteit en de koloniale wereld. In 2006 verscheen een boek over de geschiedenis van de Utrechtse banden met Zuid-Afrika.

Sinds deze week is er dus een nieuw boek, waarin de nadruk vooral ligt op de contacten met voormalig Nederlands-Indië. Dat wat nu Indonesië is, werd in 1816 officieel een Nederlandse kolonie, maar de archipel was al vanaf het einde van de 16e eeuw een wingewest voor de Nederlanders. Steeds vaker trokken Utrechtse afgestudeerden en wetenschappers daarnaartoe.

“Ik doe al minstens 20 jaar onderzoek naar dit thema. Nu is er plotseling aandacht voor die ongelijke verhoudingen. Ik word een beetje omarmd door de tijd en ben net op tijd met dit boek.”

'Dan gaat het fout: zwarte mensen komen onderaan, witte mensen bovenaan’
 

In zijn boek is te lezen hoe tot halverwege de 19de eeuw vooral afgestudeerde predikanten naar de koloniën gingen. Vanaf de oprichting in 1636 bleef de faculteit Theologie met als Gisbertus Voetius als eminente voorman lange tijd de belangrijkste binnen de universiteit.

De Utrechtse afgestudeerden kwamen in het spoor van de koopvaardijschepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie terecht op allerlei buitenposten over de gehele wereld.

Henk van Rinsum ziet in hen de pioniers van een eeuwenlange intellectuele ‘beschavingsmissie’. Alumnus Johan Basseliers had zich bijvoorbeeld ten doel gesteld ‘niet alleen onse Christen jeugt maar ook die van uytlandsche en ingebore duysterlingen in ’t ligt van de zonne der geregtigheyd op te queecken’.

Vanaf 1850 was er sprake van de ‘moderne’ universiteit waar – dankzij de Verlichting - voor het eerst een echte onderzoekscultuur ontstond. Paradoxaal genoeg zorgde de sterke nadruk op ratio in plaats van religie niet tot een andere benadering van de koloniën, integendeel.

De superioriteitsgevoelens en de gedachte dat de westerse mens verder ontwikkeld was, kwamen vaak nog pregnanter naar voren. “Er ontstond een grote behoefte om de omgeving te classificeren. Plantjes, bomen, dieren en dus ook mensen. En daar ging het fout. Zwarte mensen kwamen onderaan de lijst, witte mensen bovenaan.”

VanRinsum, Went in Suriname. Archieffoto

Friedrich Went ging behalve naar Indië ook naar Suriname. Foto: Universiteitsmuseum

‘Went motiveerde studenten om naar Indië te gaan’

Het zijn vooral de natuurwetenschappelijke disciplines die zich in die periode spectaculair ontwikkelden. De wisselwerking met de koloniale aanwezigheid is daarbij onmiskenbaar. Van Rinsum wijst daarbij vooral naar de betekenis van de hoogleraren Gerrit Jan Mulder en Friedrich Went, voor respectievelijk de scheikunde en de biologie.

Mulder (1802 – 1880) was de grondlegger van het laboratoriumonderwijs in Utrecht. Tientallen militaire apothekers werden in Utrecht opgeleid. Andere studenten brachten hun kennis naar Indië en bevorderden daarmee de exploitatie van allerlei delfstoffen.

Zelf adviseerde hij, samen met zijn collega Friedrich Miquel, bij de introductie van de kinacultuur in Indië. Kinine, gewonnen uit de bast van de Cinchonaplant, was een probaat middel tegen malaria. Eind 19e eeuw kwam 90 procent van de wereldwijde productie uit Nederlands-Indië.

Maar Friedrich Went (1863 – 1935) naar wie in Utrecht een kubusvormig gebouw vernoemd werd dat tot zo’n tien jaar geleden op de plek stond waar nu het nieuwe RIVM-gebouw verrijst, is voor Henk van Rinsum ‘de koloniaal pur sang’.

“En dat is niet negatief bedoeld. Went was een wetenschapper die daadwerkelijk geworteld was in Indië. Hij werkte daar onder meer op de proefstations voor suiker en koffie in Indië. Na terugkomst in Nederland verbeterde hij de botanische labfaciliteiten aan de Lange Nieuwstraat, het aantal studenten steeg sterk. Went motiveerde die studenten om naar Indië te gaan. Hij hamerde steevast op het belang van de koloniën voor de ontwikkeling van de wetenschap.”

‘Wetenschappers maakten deel uit van de koloniale overheersing’

Hoogleraar Went was een exponent van de ‘Ethische Politiek’ die aan het begin van de 20ste eeuw zijn intrede deed in het Nederlandse koloniale beleid. Indië mocht niet langer puur als wingewest gezien worden. De bevolking en het land moesten ontwikkeld worden, zodat Nederland zich ooit met een gerust hart kon terugtrekken.

Wetenschappelijk onderzoek maakte voor Went ook deel uit van die beschavingsoperatie. “Dankzij mensen zoals hij werd de wetenschap inderdaad naar de koloniën gebracht, maar helaas niet per se naar de mensen daar. Het was vooral het Nederlandse bedrijfsleven dat er gebruik van kon maken.”

Henk van Rinsum wijst erop dat juist tijdens die periode van de Ethische Politiek de exploitatie van grondstoffen in de buitengewesten werd aangejaagd, mede uit angst voor de Britten die op de loer lagen om de handel over te nemen.

Hij concludeert: “De wetenschapsontwikkeling aan de UU heeft geprofiteerd van de koloniën, zeker in de scheikunde en de biologie maar ook de geologie. En ja, je kunt zeggen dat dat ten koste ging van de bevolking daar. De wetenschappers maakten deel uit van de koloniale overheersing. Zij waren niet zelf de uitbuiters, maar hoorden wel bij de structuur die de exploitatie in stand hield. Het waren de koopman en de dominee, en de wetenschapper sloot aan.”

Maar hij benadrukt geen waardeoordeel uit te willen spreken. “Ik vraag me we eens af wat ik gedaan zou hebben als hoogleraar in die tijd. Niet heel veel anders, ben ik bang. Dat werkte in die tijd nu eenmaal zo.”

‘Dat was vloeken in de ondernemerskerk’

Toch wil hij de zogenoemde ‘oliefaculteit’ wel aanmerken als “smet op het Utrechtse blazoen”. De oliefaculteit, of ook wel suikerfaculteit, was de ‘denigrerende’ benaming voor een nieuwe faculteit Indologische Studiën voor koloniale ambtenaren die in 1925 in Utrecht van start ging. De faculteit werd bekostigd door onder andere de Bataafse Petroleum Maatschappij en de suikerondernemingen. “Die opleiding was gericht op het overbrengen van een ideologie, om de kolonie in stand te houden.”

Het initiatief was een reactie op de grote zorgen over de opleiding voor ambtenaren in Leiden. Die was naar de mening van veel industriëlen te 'progressief' geworden. “Daar werd zelfs al gesproken over Indonesië, als ware het een eenheidsstaat. Dat was vloeken in de ondernemerskerk.”

Dat de opleiding na enig leuren in Utrecht onderdak vond, heeft volgens hem te maken met het sterke conservatief-liberale en christelijk-historische denken destijds aan de universiteit. “Bot gezegd is daarbij de gedachte: dat wat door God gegeven is, is goed. Als er koloniale verhoudingen door God gegeven zijn, dan moet je die behouden.”

Illustratief is dat de Utrechts rechtsgeleerde Nederburgh het concept van ‘auteursrecht’ verdedigde. Dat ging er onder meer vanuit dat iemand die een land ontwikkeld heeft meer zeggenschap daarover heeft dan degene die er geboren is.

Verhalen over andere hoogleraren doen ook de wenkbrauwen fronsen. Grondlegger van de oliefaculteit Carel Gerretson was zeker niet de enige met behoorlijk rechtse sympathieën. Een hoogleraar Japankunde die vriendschappelijke banden onderhield met Mussolini had ‘Fascismo è salvezza’ (‘het fascisme is de redding’) boven zijn brieven staan. “Maar uiteindelijk was de lesstof van de studenten niet heel anders dan die in Leiden. Studenten lazen zelfs boeken van Leidse hoogleraren.”

VanRinsum, Indologische faculteit. Archieffoto

Groepsportret hoogleraren bij de opening van de indologische faculteit. Foto: Het Utrechts Archief

‘Het draait om een gevoel van ‘ontheemding’'

Henk van Rinsum zegt met zijn boek niet ‘het grote, allesomvattende verhaal’ over de koloniale rol van de universiteit te hebben willen schrijven. “Ik noem het een verkenning. Er is al veel meer geschreven over dit thema dan je misschien zou denken, daarom heb ik een uitgebreide literatuurlijst opgenomen. En natuurlijk is er nog veel ruimte voor aanvullend onderzoek. Ik ben heel blij dat er bij de faculteit Geowetenschappen nu iemand promoveert op de koloniale achtergronden van de ontwikkeling van de geowetenschappen.”

Of zijn boek en de andere onderzoeksprojecten die er nu lopen uiteindelijk moeten leiden tot excuses van de universiteit, misschien zelfs voor het hele koloniale verleden, vindt hij een lastige vraag. “Ik vraag me af wie er zit te wachten op excuses van een universiteit. En aan wie zou je die moeten maken?”

En eigenlijk vindt hij iets anders relevanter. “Ik vind het veel belangrijker dat we leren van het verleden en dan nadenken over wat voor een soort universiteit we willen zijn en welke acties daarbij passen.”

Er is ergernis over het in zijn ogen bekrompen nationale denken over hoger onderwijs dat nu in politiek Den Haag hoogtij viert. Volgens hem is “de ware ziel” van de universiteit eerder “kosmopolitisch”. “En dan heb ik het niet over wetenschappers die vrolijk de wereld overvliegen van conferentie naar conferentie. Dat is het niet. Het gaat eerder om een gevoel van ‘ontheemding’, het besef dat er veel meer perspectieven mogelijk zijn dan de zienswijze die je kent van je thuishaven.”

‘Het zou interessant zijn om iemand uit een voormalige kolonie een keer naar het koloniale UU-verleden te laten kijken’

Hij pleit daarom juist voor het opnieuw aanhalen van de banden met universiteiten in Azië, Latijns-Amerika en Afrika. “Een fonds voor gemeenschappelijke PhD’s en gezamenlijke onderzoeksprogramma’s zou ik bijvoorbeeld wel een goed idee vinden. Dat beantwoordt aan het beeld waar we volgens mij naartoe moeten; echte samenwerking waarbij het begrip ‘ontwikkeling’ achterwege blijft.”

Volgens Van Rinsum heeft de UU er veel bij te winnen als de universiteit werkelijk openstaat voor andere perspectieven. “We doen nu allerlei prijzenswaardige pogingen om ons curriculum te dekoloniseren, maar misschien zouden we eens iemand uit Indonesië moeten vragen om naar ons vakkenaanbod te kijken.”

“Of, laat ik het op mezelf betrekken. De kritiek die je op mijn boek kunt hebben, en die is terecht al kan ik er niets aan doen, is dat ik een witte man ben met het perspectief van een witte man. De hoofdrolspelers in mijn boek zijn ook allemaal wit, en bovendien vrijwel uitsluitend mannen. Ik zou het heel interessant vinden om iemand uit een voormalige kolonie eens de gelegenheid te geven naar dat Utrechtse koloniale verleden te kijken. Hoe wordt er daar tegenaan gekeken? Ik ben werkelijk benieuwd wat dat zou opleveren.”

Henk van Rinsum, Universiteit Utrecht en koloniale kennis

Presentatie en winactie boek
Maandag 30 oktober vindt in het Academiegebouw de presentatie van het boek van Henk van Rinsum plaats. Na een interview met de auteur zal er een panelgesprek plaatsvinden over de betekenis van het koloniale verleden van de UU. Wie de bijeenkomst wil bijwonen kan zich aanmelden via deze link

Het boek ‘Universiteit Utrecht en koloniale kennis; Bestuderen, bemeten en beleren sinds 1636’ is te verkrijgen via de website van uitgeverij Walburg Pers.

DUB mag drie exemplaren weggeven aan lezers van onze website. Geïnteresseerd? Stuur dan voor 16 november een mail naar  dubprijsvraag@uu.nl onder vermelding van Boek UU en koloniale kennis.

Advertentie