Beatrice de Graaf: Nationale Wetenschapsagenda maakt wetenschapsbeleid transparant

Voorzitter van de Nationale Wetenschapsagenda Beatrice de Graaf: 'Wetenschappers kunnen nu op zoek naar een publiek' Foto: Ed van Rijswijk

Deze maand kan iedereen een vraag stellen aan de wetenschap. De publieke consultatieronde wordt het fundament van een eerste Nationale Wetenschapsagenda. Maar binnen universiteiten is er scepsis. Onterecht, vindt de Utrechtse historica Beatrice de Graaf, een van de twee voorzitters die de agenda straks gaat vaststellen.

Terrorismedeskundige Beatrice de Graaf was niet de meest voor de hand liggende kandidaat om het nieuwe wetenschapsbeleid van het kabinet op gang te trekken. In haar column in het NRC-Handelsblad bekritiseerde zij eind vorig jaar nog de Wetenschapsvisie 2025 van de ministeries van Onderwijs en Economische Zaken. Die koesterden immers wel erg hoge verwachtingen van de maatschappelijke en vooral economische bijdrage van wetenschap.

De Graaf sprak in haar commentaar badinerend van een “Sinterklaassurprise”. “Laat het uitdelen van de pepernoten over aan de échte zwartepieten”, gaf zij minister Bussemaker als raad mee.

Tot haar verrassing volgde kort daarop de invitatie vanuit Den Haag om dan maar zelf, samen met de Amsterdamse universiteitshoogleraar Alexander Rinnooy Kan, het voorzitterschap van een Nationale Wetenschapsagenda op zich te nemen. Minister Bussemaker wil met die agenda inspringen op de internationale trend waarin onder regie van de overheid onderzoekspeerpunten worden vastgesteld waar wetenschappers met het bedrijfsleven en maatschappelijke partners aan werken.

De Graaf, tevens voorzitter wetenschapsbeleid van de Jonge Akademie, zegt: “Ik had kritisch constructief aan de zijlijn kunnen blijven staan of voor fundamentele oppositie kunnen kiezen. Maar ik wilde kijken wat er haalbaar was, of er misschien nog iets te winnen was. Dat die wetenschapsagenda er zou komen, was immers al zeker.”

Dat eigen stempel kwam er. In De Wereld Draait Door riepen De Graaf en Rinnooy Kan alle Nederlanders op met interessante vragen voor de wetenschap te komen. Die gaan de basis vormen voor de Nationale Wetenschapsagenda. Het moet –zo zei de Graaf – “het feestje van de wetenschap” worden.

Als DUB op bezoek komt begin april surft de historica enthousiast langs de inmiddels honderden posts. “Ik word hier elke keer weer vrolijk van. Ik zie heel goede vragen: over erfelijkheids- en dna-onderzoek, bijvoorbeeld. Maar – en dat spreekt mij erg aan - ook over zingeving en de rol van de kerk in de samenleving.”

Ze is benieuwd naar de verrassingen die straks in de Nationale Wetenschapsagenda terechtkomen. "Het ligt voor de hand dat ons huidige toponderzoek een plaats in de agenda krijgt. Veel Nederlandse wetenschap is van zeer hoog niveau. Maar er zullen ook nieuwe dingen instaan. De vraag is wat en hoeveel."

Critici plaatsen kanttekeningen bij uw ‘roept u maar-aanpak’. Een UU-collega sprak van een Project X van de wetenschap. Hij vreest een oploop van onwetenden.
“In de media is nogal de nadruk komen te liggen op dat vernieuwende aspect van het vragen ophalen. Maar als je goed kijkt, is het een heel gelaagd proces. De vragen moeten voldoen aan een aantal criteria. Ze moeten wetenschappelijk relevant en uitdagend zijn én een zeker aggregatieniveau hebben: wetenschappers moeten er een paar jaar hun tanden in kunnen zetten.

“De vragen worden bovendien getoetst door wetenschappers zelf: het zal dus gaan om een peer reviewed proces waarbij waarschijnlijk veel vragen die door wetenschappers zijn ingediend ook komen bovendrijven. Ik hecht zeer aan de intrinsieke waarde van de wetenschap: wetenschappers moeten zelf hun vragen bedenken en evalueren.

“Tijdens drie conferenties worden de onderwerpen vervolgens bekeken, besproken en geclusterd. Uiteindelijk denken we na een Weekend van de Wetenschap dit najaar zo’n honderd vragen binnen tien thema’s over te hebben. Die willen we eind dit jaar aan de minister aanbieden.

“Het mooie is dat deze aanpak twee kanten op werkt: iedereen mag vragen stellen, maar wetenschappers kunnen nu ook op zoek naar een publiek. Je ziet nu heel interessante dwarsverbanden  ontstaan tussen onderzoeksgroepen, overheden, bedrijven en ngo’s. Maar ook tussen wetenschappers en particulieren. Het Huygensinstituut en het Meertensinstituut bieden geïnteresseerden hulp om hun vraag op een goede wetenschappelijke manier te formuleren.”

Sommige collega’s van u zijn bang dat een agenda het fundamentele en vrije onderzoek verder in het gedrang brengt, zo bleek onder meer tijdens een bijeenkomst van de faculteit Geesteswetenschappen …
“Ik begrijp die angst. Ik heb als onderzoeker ook de frustratie gekend als er een aanvraag voor eigen onderzoek was afgewezen. Maar het ís niet zo dat de ruimte voor dat soort onderzoek door deze agenda afneemt. Binnen de thema’s die er straks op de agenda komen te staan, blijft de mogelijkheid van nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek gewoon bestaan. Als ik een vraag lees als ‘wat zegt de ontwikkeling van talen over ons verleden?’ dan kan ik me daar meteen allerlei vrij onderzoek bij voorstellen.

"Wij gaan er ook vanuit dat persoonsgebonden subsidies voor excellente wetenschappers, zoals het zwaartekrachtprogramma en de vernieuwingsimpuls, gewoon blijven bestaan. Bovendien hebben we het mantra: alles in de agenda is belangrijk, maar niet alles wat belangrijk is, komt in de agenda.

“Persoonlijk vind ik die scherpe tegenstellingen tussen fundamenteel en toegepast en vrij of gebonden overigens niet heel houdbaar. Ik heb nu een ERC-grant gekregen voor echt vernieuwend archiefonderzoek naar veiligheidsregimes in de negentiende eeuw. Tegelijkertijd publiceer ik binnenkort een boek over wat er op dit moment met terroristen gebeurt als ze vrijkomen na een gevangenisstraf. Die twee onderzoeken zijn van een heel andere orde, maar versterken elkaar op veel vlakken. Ik zie dat veel collega’s op die manier werken.”

Vergroot de invloed van het bedrijfsleven, de overheid en de maatschappelijke belangenbehartigers op de wetenschapsagenda de argwaan? Ze zitten wel allemaal in uw stuurgroep.
“Naar mijn idee maken we die invloed met deze Nationale Wetenschapsagenda juist transparanter. Op dit moment zijn er al verschillende agenda’s en wetenschappers hebben daar vaak helemaal geen vat op. Hoe het hoofdlijnenakkoord van de universiteiten met het ministerie tot stand komt, daar weten wetenschappers zelf weinig van. Hetzelfde geldt in zekere zin voor de NWO-strategie en voor het topsectorenbeleid.

“Deze nieuwe agenda is juist een poging die verbrokkelde agenda’s te verbinden en inzichtelijk te maken hoe het wetenschapsbeleid wordt gestuurd. Wetenschappers krijgen bovendien voor het eerst zelf een stem. Het is niet voor niets dat de KNAW en de Jonge Akademie zich achter dit proces scharen. En vergis je niet: bij het bedrijfsleven is er net zo goed koudwatervrees. Dat dacht de zaken helemaal voor elkaar te hebben, maar de topsectoren moeten gewoon meedoen in de nieuwe opzet.”

Is het probleem niet vooral dat het onduidelijk is hoeveel geld er is gemoeid met de wetenschapsagenda?
“Daar ga ik niet over. De agenda gaat de basis vormen voor de inhoudelijke akkoorden die het ministerie gaat sluiten met onderzoeksinstellingen en -financiers. Hoeveel geld daarbij wordt verdeeld en hoe is iets tussen de minister en die partijen.

“Maar ik vind natuurlijk ook dat er geld bij moet. Het zou toch te gek zijn als we straks een verzameling mooie nieuwe onderzoeksvragen hebben die bovendien kunnen rekenen op een groot draagvlak, maar dat er geen extra financiële mogelijkheden komen. In die zin is de agenda ook een middel om een claim neer te leggen bij de overheid. Een cri de coeur vanuit de wetenschap, zou je kunnen zeggen: dit willen we doen en dit kunnen we, geef ons geld.”

Het zijn dus nog steeds niet de wetenschappers die de pepernoten uitdelen?
“Nee, helaas komt er gewoon te weinig geld naar de wetenschap en hebben wetenschappers daar te weinig zeggenschap over. Maar deze agenda is wel een poging om de pepernoten dichterbij de wetenschappers zelf te brengen. Sterker nog: ze bepalen nu voor het eerst mee waar het beperkte geld naartoe moet.”

 

De Nationale Wetenschapsagenda, hoe staat het ermee?
 


Tot 1 mei kan iedereen in Nederland via www.wetenschapsagenda.nl vragen aan de wetenschap indienen. Begin deze week kwam de 1000vraag binnen: wat is de invloed van slaapgedrag op jongvolwassenen? Tot nu toe komen de vragen met name van particulieren en zijn er vooral veel natuurwetenschappelijke en biomedische onderwerpen aangeroerd. Woorden die vaak voorkomen zijn: energie, gezondheid, duurzaam, hersenen, aarde, zwaartekracht, economie, heelal. 

De Nationale Wetenschapsagenda verwacht dat grotere partijen en samenwerkingsverbanden later deze maand met hun vragen komen. De Universiteit Utrecht ziet graag dat de vier strategische thema’s en de focusgebieden vragen gaan indienen. Afgelopen vrijdag waren alle trekkers van deze onderzoeksgebieden bijeen om hierover te overleggen. Maar ook individuele onderzoekers wordt opgeroepen om vragen te bedenken.

De universiteit hoopt goed voor de dag te komen als volgende maand vijf jury’s een eerste schifting maken in de ingediende vragen. Zij kijken of vragen uitdagend zijn voor de wetenschap; nog niet beantwoord zijn en kansen bevatten voor wetenschappelijke onderzoeksterreinen waar Nederland sterk in is, of op termijn zou kunnen zijn. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen coördineert dit proces: alle jury’s hebben wetenschappers als voorzitters.

De geselecteerde vragen worden ingedeeld in drie “trajecten”: breed maatschappelijk, uitgesproken economisch of algemeen wetenschappelijkVoor elk traject vindt in juni een conferentie plaats waar de vragen worden bediscussieerd. De conferenties moeten het startpunt vormen van een dialoog over de vragen, die doorloopt tot in het Weekend van de Wetenschap op 3 en 4 oktober.

Uiteindelijk komt er een definitieve selectie van vragen gegroepeerd binnen een klein aantal thema’s. Eind november 2015 vindt de presentatie van de Nationale Wetenschapsagenda plaats.

Advertentie