Eerste vrouwelijke hoogleraar rookte sigaren als een kerel

Johanna Westerdijk in café Eik en Linde tijdens reünie van oud-biologiestudenten. Foto: academischerfgoed.nl

Johanna Westerdijk is de geschiedenis ingegaan als de eerste vrouwelijke hoogleraar. Maar als een man wist ze de wetenschappelijke wereld naar haar hand te zetten, zo blijkt uit de biografie Een beetje opstandigheid  van Patricia Faasse.

Wetenschap is eeuwenlang een door mannen gedomineerde bezigheid geweest. De gevolgen daarvan zijn nog steeds merkbaar, ook aan de Universiteit Utrecht. Hoewel vrouwelijke studenten het tegenwoordig beter doen dan hun mannelijke collega’s - ze zijn met meer, halen gemiddeld hogere cijfers, en studeren sneller af – zijn vrouwelijke hoogleraren nog steeds ver in de minderheid. En hoewel de universiteit al sinds 1634 bestaat, duurde het tot 1917 voordat het college van curatoren een vrouwelijke professor benoemde. Over deze eerste vrouwelijke hoogleraar, Johanna Westerdijk (1883-1961), schreef Patricia Faasse, als onafhankelijk onderzoeker verbonden aan de bètafaculteit het Descartes Centre, een prachtige biografie. Westerdijk, zo blijkt, was een markante persoonlijkheid. Ze rookte sigaren, liet zich rondrijden in een motor, en gaf roemruchte feesten op haar laboratorium in Baarn. Maar boven alles wordt duidelijk dat Westerdijk leefde voor haar werk: het kweken, classificeren en onderhouden van schimmelcultures.

Krulsnor
Bij het grote publiek staat Westerdijk niet bekend vanwege haar wetenschappelijke bezigheden. Ze is vooral de boeken ingegaan als de eerste vrouw die doordrong tot de bovenste lagen van een mannenwereld. Gender, aldus Faasse, speelde al vroeg een rol in het leven van de latere hoogleraar plantenziektekunde. Omringd door vrouwen – zusjes, nichtjes, vrouwelijke klasgenootjes op de meisjesschool – groeide Westerdijk op in Amsterdam. En hoewel ze zich thuis voelde tussen de dames was Johanna van jongs af aan een echt ‘jongensmeisje’. Al op de basisschool veranderde ze haar naam in Hans. Ook moest ze niets hebben van nette kleren en bediende ze zich bewust van het plat Amsterdams. In een vriendenalbum schreef de jonge Westerdijk haar devies: ‘Fraaihaad, blaaihaad’. Aan haar beste vriendin To Sluiter liet ze weten dat ze eigenlijk liever een ‘man’ was geweest.

Omdat ze als vrouw in Nederland niet kon promoveren, week Westerdijk na haar studie in Amsterdam uit naar München en later Zürich. In het vooroorlogse Duitsland ervoer ze een ongekend gevoel van vrijheid. Samen met vriendinnen verkende Westerdijk het uitgaansleven, waar ze bier dronk en sigaretten rookte. Van mannelijke aandacht moest ze niets weten. Tijdens carnavalsvieringen in München ging ze, compleet met beiers hoedje en grote krulsnor, als man verkleed de straat op, omdat ze niet door mannen gekust wilde worden. Dit bewust spelen met genderconventies, en het nadenken over de nadelen van het vrouw-zijn in een mannensamenleving, waren kenmerken die Westerdijk de rest van haar leven zouden blijven typeren. En juist doordat ze zich niet zomaar aanpaste aan vaste rolpatronen kon ze ver komen in de mannenwereld van de wetenschap. ‘Als ‘vrouw’ heeft Westerdijk de academische gemeenschap betreden’, schrijft Faasse, ‘en als ‘man’ heeft ze haar naar haar hand gezet’.

Wetenschapsgeschiedenis
Van essentieel belang daarvoor was ook haar afkeer van het huwelijk. Zodra een vrouw moeder werd, wist Westerdijk, was elk uitzicht op een wetenschappelijke loopbaan verkeken. Het blijft in de biografie onduidelijk of alleen carrièreoverwegingen Westerdijk weerhielden te trouwen. Faasse zinspeelt met het idee dat ze zich simpelweg niet tot mannen voelde aangetrokken. Vast staat dat ze brieven aan To ondertekende met ‘uw vrijer’ of ‘je vrindje’. Maar misschien stak Westerdijk ook hier weer bewust de draak met conventies. Net als op de bijeenkomsten met haar mannelijke collega-hoogleraren, waar ze, zo wil de mythe, steevast met een grote sigaar verscheen, waarna de andere aanwezigen haar aanspraken met ‘kerel’.

Dit soort voorvallen – het boek staat er vol mee - maken Faasses biografie uiterst lezenswaardig en bij tijden zelfs ronduit vermakelijk. Toch is Een beetje opstandigheid veel meer dan een aaneenschakeling van sterke verhalen en wilde anekdotes. Het boek wil ook iets bijdragen aan de wetenschapsgeschiedenis, en daarvoor stelt Faasse naast Westerdijk-als-vrouw ook Westerdijk-als-onderzoeker centraal. Via deze hoofdpersoon ontstaat een prachtig beeld van hoe wetenschappers in de praktijk te werk gaan. Het blijkt dat onderzoek geen kwestie is van geniale geesten, die wekenlang in een laboratorium verblijven tot ze een nieuwe theorie hebben. Aardsere zaken als jaloezie, ordinair geruzie, politieke belangen, almaar toenemende stapels papierwerk, en een constante zoektocht naar financiële middelen kenmerken het leven van een wetenschapper. Ook Westerdijk kreeg er allemaal mee te maken.

Werken en feesten
Direct na haar promotie in 1906 kon Westerdijk aan de slag als directrice van het Fytopathologisch Laboratorium Willie Comelin Scholten in Amsterdam. Deze benoeming had ze niet aan haar wetenschappelijke kwaliteiten te denken. Ze bleek, aldus Faasse, de goedkoopste kandidaat. Een jaar later kreeg Westerdijk tevens de schimmelcollectie van het Centraal Bureau voor Schimmelcultures onder haar beheer. Ze voegde de twee instituten samen en verplaatste de boel, nadat ze in 1917 tot hoogleraar aan de Universiteit Utrecht benoemd was, naar een leegstaande villa in Baarn. Hier groeide het laboratorium uit tot epicentrum van de plantenziektekunde in Nederland. Maar ook nu weer bleek dat wetenschap veel meer behelsde dan louter onderzoek.

Onder leiding van Westerdijk werd Villa Java te Baarn een vrijplaats voor werken en feesten, waar vooral vrouwelijke studenten, die er vaak een kamer hadden, vrijuit hun gang konden gaan. Na elke promotie plantte Westerdijk steevast een boom in de tuin ter herinnering aan de gebeurtenis. ’s Avonds volgde dan een feest waar delen van het eerder verdedigde proefschrift op rijm en onder begeleiding van pianomuziek werden voorgedragen. Tot diep in de nacht klonk er gelach en gezang uit de villa.

Toch was het niet altijd feest. De Tweede Wereldoorlog zorgde voor allerlei spanningen. Westerdijk, die uit alle macht haar schimmelcollectie beschermde, kwam na de oorlog in de problemen omdat ze penicillium-stammen, waar penicilline van gemaakt werd, aan de Duitsers leverde. Ook had ze een NSB-er in dienst gehad. En hoewel de zuiveringscommissie van de Universiteit Utrecht Westerdijk uiteindelijk vrijpleitte, maakt Faasse één ding duidelijk: politiek en wetenschap zijn nooit helemaal gescheiden. 

Patricia Faasse, Een beetje opstandigheid: Johanna Westerdijk, de eerste vrouwelijke hoogleraar van Nederland, Amsterdam/Antwerpen: Atlascontact, 2012. 39,95

DUB geeft drie boeken weg

DUB mag van de uitgeverij drie exemplaren van het boek Een beetje opstandigheid weggeven. Wil jij zo'n boek ontvangen, stuur dan vóór 12 november een mail en geef aan waarom jij het boek over Johanna Westerdijk zou willen ontvangen.

 

Advertentie