Waarom studenten lange antwoorden geven op open tentamenvragen

Foto Shutterstock

“Als docent zit ik vaak naar zo’n essay of tentamenantwoord te staren waarbij ik dan denk: het zou kunnen dat deze student het begrijpt, maar ik weet het niet zeker. Zelfs bij een weinig talig vak als statistiek stuit ik op interpretatieproblemen. Op een gegeven moment ging ik me afvragen waar dat toch door komt.”

Het waren zijn eigen ervaringen als docent aan University College Utrecht (UCU) die Guus de Krom ertoe brachten om tijdens een sabbatical een onderzoek te doen onder vijftien docenten en vijftien studenten.

De Krom wilde weten hoe studenten te werk gaan wanneer ze iets moeten schrijven, en vooral wat ze doen als ze daarbij te maken krijgen met een opdracht die ze niet begrijpen of met vragen waarop ze het antwoord niet weten. Én hij was benieuwd hoe docenten daar vervolgens chocola van proberen te maken. “Eerlijk gezegd, weet ik zelf ook niet wat ik dan doe.”

De Krom was verbaasd hoe weinig er in de wetenschap eigenlijk bekend is over hoe docenten omgaan met onduidelijkheden wanneer ze geschreven werk van studenten moeten beoordelen. “Zeker omdat ik veel collega’s hoor voor wie dit ook een probleem is.”

Of de docent zo vriendelijk wil zijn de juiste krenten uit de pap te halen

Uit de interviews met de studenten werd het De Krom, van huis uit foneticus, duidelijk dat studenten vaak kiezen tussen twee strategieën als ze niet weten welke aanpak of welk antwoord van hen verwacht wordt. De eerste optie is eenvoudigweg een vraagteken zetten of schrijven dat ze geen idee hebben. Studenten hopen dan dat hun eerlijkheid wordt gewaardeerd.

De andere optie is ‘het schot hagel’. Studenten verbergen dan hun onwetendheid of het feit dat ze de vraag niet snappen door allerlei zaken op te schrijven die niet echt ter zake doen. Sommige studenten gaven toe daarbij expres vaag taalgebruik te hanteren. “Ze hopen dan dat de docent maar zo vriendelijk wil zijn om de juiste krenten uit de pap te halen.”

Overigens wordt ‘veel opschrijven’ door studenten sowieso gezien als een goede strategie om een hoger cijfer te halen, kreeg De Krom te horen. Ook als ze het antwoord wel weten en ook snappen wat de bedoeling is van een vraag of opdracht. Precies en bondig zijn zou door de docent immers weleens als luiheid gezien kunnen worden. Die angst om tekort te schieten, zou je een academische variant van fear of missing out kunnen noemen, constateert De Krom.

Studenten kunnen zichzelf gaan tegenspreken, dat is het gevaar

Uit de gesprekken met de docenten blijkt dat beide strategieën kunnen werken. Soms belonen docenten studenten voor hun eerlijkheid. De Krom: “Dat herken ik wel. Niet dat ik een punt geef voor een vraagteken, maar als een student kan aangeven welke kennis hij mist of aangeeft waar de twijfel zit, dan zie ik dat als een goed teken.”

Maar ook het schot hagel kan effect hebben. Veel docenten geven aan zich te focussen op het correcte antwoord dat ergens in het verhaal verstopt zou kunnen zitten. Ze negeren dan de overbodige informatie. “Een voorwaarde is wel dat studenten zich niet moeten tegenspreken in dezelfde tekst”, stelt De Krom. “Want dan wordt het antwoord helemaal fout gerekend. Dat is dus het gevaar van veel opschrijven.”

De Krom die statistiekvakken doceert, denkt zelf dat het succes van de strategie afhankelijk kan zijn van de discipline. Het ligt volgens hem voor de hand dat er binnen de exacte vakgebieden minder ruimte is voor eigen interpretaties dan in de alfawetenschappen. “Maar studenten zelf zeggen dat ze ook vaak kijken naar hun eerdere ervaringen met specifieke docenten. Bij de ene docent werkt een bepaalde strategie klaarblijkelijk beter dan bij een andere. Sommige docenten moedigen ook aan en zeggen: laat maar zien wat je weet.”

Studenten snappen vaak de subtiliteiten van de academische taal nog niet

Toch hebben de meeste docenten vanzelfsprekend een voorkeur voor korte bondige antwoorden met daarin de juiste informatie op de goede manier verwoord. Een frustratie voor docenten is dat ze vaak het gevoel hebben dat een student het antwoord wel weet, maar dat het te vaag of zelfs verkeerd is opgeschreven waardoor ze het fout moeten rekenen.

Een grote frustratie voor studenten is juist dat ze soms zeker denken te weten dat ze prima antwoorden hebben gegeven, maar dat de beoordelende docent die antwoorden heel anders heeft gelezen.

Volgens De Krom komen dit soort misverstanden vaak doordat studenten niet weten hoe zij de academische taal moeten gebruiken waar hun docenten aan gewend zijn. “Elke discipline heeft zijn eigen taal, begrippen en conventies voor de wijze waarop je iets opschrijft. Als student moet je wel weten dat die subtiliteiten er zijn en ook snappen dat het van belang is om die taal precies te hanteren.”

De UCU-docent geeft in zijn onderzoek onder meer voorbeelden van begrippen die binnen een wetenschappelijke discipline een andere betekenis hebben dan in het dagelijks taalgebruik, zoals complex numbers in de wiskunde of significant in de statistiek. Als student kun je daar flink de mist mee ingaan.

Wanneer studenten die taal niet goed weten te gebruiken, is het voor docenten soms moeilijk om te bepalen of nu de kennis van een student tekortschiet of het vermogen om het goed op te schrijven.

Docenten vertelden De Krom dat ze vooral proberen om uit te pluizen of een student de inhoud goed heeft begrepen. Als studenten met de vaktaal de fout ingaan zijn ze vergevingsgezinder en welwillender voor beginnende studenten dan voor ouderejaars.

Moet het dan zo precies? Ja het moet zo precies

De Krom ziet het ook als een kip-eiverhaal. Om te begrijpen waarom die taal belangrijk is, moet studenten iets van de inhoud begrijpen, maar je hebt vaak ook kennis van de vaktaal nodig om bepaalde concepten binnen een academische discipline te doorgronden.

Hoewel veel docenten benadrukken dat ze geen taaldocent zijn, vindt De Krom het wel degelijk een taak van een docent om studenten duidelijk te maken waarom nauwkeurig taalgebruik ertoe doet en hoe misverstanden kunnen ontstaan.

“Vaak horen studenten zoiets pas als ze hun tentamen kunnen inkijken en er een punt bij proberen te sprokkelen. ‘Moet het dan zo precies?’, vragen ze dan. Ja, het moet zo precies.”

Lees verder onder de fotoGuus-de-Krom-001.jpgEigen foto

Met enige aarzeling denkt De Krom te moeten constateren dat de taalvaardigheid van studenten achteruit hobbelt: “Ik heb de indruk dat studenten steeds meer moeite hebben om goed te formuleren. Dat kan te maken hebben met de taal op social media waarbij grammatica er niet meer toe lijkt te doen. Studenten lezen ook minder. Het is allemaal zo jachtig geworden.” Kenmerkend vindt hij ook dat studenten steeds vaker hun eigen meningen verwerken in werkstukken of antwoorden.

Het viel hem ook op dat studenten tegen hem zeiden dat ze meer opschrijven als ze minder tijd voor een opdracht hebben. De Krom: “Dat is merkwaardig, maar niet onlogisch. Ze moeten een antwoord geven en de klokt tikt. Het antwoord bestaat uit tekst, dus ze gaan tekst produceren. Ze beginnen eigenlijk aan de achterkant. Dan krijg je van die breiwerken. De belangrijkste tip die ik mijn UCU-studenten geef is altijd: split the thinking from the writing. Ga eerst eens nadenken voor je iets opschrijft.”

Die mondige studenten vragen niet aan hun docent wat nu precies de bedoeling is

Maar De Krom denkt vooral dat docenten de hand in eigen boezem moeten steken. Vaak nodigen hun opdrachten uit tot verwarring bij studenten en daardoor vage antwoorden en producten. Daar moeten ze zich bewuster van zijn en opdrachten en tentamenvragen bijvoorbeeld voorleggen aan collega’s. Wat extra uitleg of instructie kan bovendien al veel problemen voorkomen.

“Een docent kan tegen een student zeggen “schrijf een essay over dit of dat” en daarbij een heel duidelijk beeld hebben van hoe dat essay eruit moet zien. Voor een student hoeft dat helemaal niet zo te zijn. Die heeft daar meteen allerlei vragen bij. Het valt mij op dat studenten heel mondig zijn, maar niet in zo’n geval. Ze denken dat hun persoonlijke worsteling bij het leerproces hoort, terwijl ze gewoon aan die docent moeten vragen wat die nu eigenlijk bedoelt. Wat moet dat essay doen?”

Maar docenten kunnen ook toetsvormen bedenken waarbij die taalvaardigheid er minder toe doet, vindt De Krom. Hij constateert een koudwatervrees voor andere manieren van toetsen. Vooral omdat schriftelijke toetsen als objectiever worden gezien en beter door anderen te controleren.

“Die vrees is deels terecht, er zitten allerlei nadelen aan mondelinge overhoringen of presentaties, of je kunt ook denken aan animaties en andere producten. Maar ik denk dat die angst overdreven wordt. Het gaat erom dat je als docent weet wanneer je wat toetst. Wanneer speelt die taal van de discipline een rol en wanneer niet? En er is één groot voordeel bij niet-schriftelijke toetsing. Je kunt als docent een student de vraag stellen: wat bedoel je nu eigenlijk?” En andersom.

Advertentie