Ik zal jullie niet verraden

In de gang van het Educatorium staat nu een televisie. Op die televisie vertellen studenten de meest verschrikkelijke verhalen over het Virus. ‘Ik ben er maandenlang moe van geweest. Als ik dit had geweten, was ik nooit naar dat huisfeestje gegaan.'

Ik sta het beeldscherm aan te gapen. Het is een soort futuristisch scenario met buitenaardse wezens waar ik in beland ben. Het Virus is in ons midden. Het kan lichamen infiltreren zonder dat we het doorhebben. Niemand is te vertrouwen. Als we de strijd niet aangaan, zullen er mensen sterven. Alleen samen kunnen we het verslaan.

Zulke oorlogstaal verrast me niet. We voelen ons eenzaam en angstig. In zo’n klimaat zorgt een gezamenlijke vijand voor verbroedering. Omdat we allemaal samenwerken om het Virus te bestrijden, zorgt de verplichte afstand juist voor verbinding.

Maar in deze oorlog verbergen we geen Joden met gevaar voor eigen leven. Sterker nog, je mag geen mensen thuis ontvangen. We vechten niet tegen Nazi’s of dictators, maar nemen de wapens op tegen de natuur zelf. En dat voelt tegenstrijdig. Natuur is leven. De mens bestaat alleen dankzij haar. Waarom bijten we in de hand die ons voedt?

Zelfs virussen, die ‘aartsvijanden’ van ons, spelen een belangrijke rol in het grotere geheel. Ze zijn onmisbaar voor het in stand houden van biodiversiteit, omdat ze dominante soorten in toom kunnen houden (Weinbauer. 2004). Die diversiteit is essentieel voor de weerbaarheid van moeder natuur. Virussen werken dus in het collectieve belang van al het leven op aarde.

Maar kijk je naar de mens zelf, dan zie je een heel ander beeld. Wij wassen onze handen met alcohol om alle organismen op onze huid uit te roeien. Met pesticiden bestrijden we alle bacteriën in gewassen voor een betere opbrengst. We kappen de ecosystemen in het regenwoud om voor hardhout, en vernietigen onze darmflora met antibiotica. We zijn de dominantste soort die ooit bestaan heeft en vernietigen wereldwijd de biodiversiteit. Virussen proberen ons dapper in te tomen, maar we gaan er koppig tegenin met maatregelen en vaccins. Alles om de gezondheid van het individu te redden. Ik kan me bijna geen egoïstischer gedrag voorstellen.

Terwijl ik naar het beeldscherm staar, trekt een van mijn medestudenten mij—op afstand—uit mijn gedachten.

‘Goed he?’ zegt ze, wijzend naar het scherm. ‘Hopelijk begrijpen al die dombo’s die zich niet aan de regels houden nu eindelijk wat ze veroorzaken met hun egoïsme.’

Die opmerking doet de Virussen in mijn vuisten jeuken van woede, maar ik hou me in. Voor de crisis kon ik het altijd goed met haar vinden. Nu is de uitdaging aan mij om te verbinden in het belang van het grotere geheel.  En is er een betere plek om een dialoog aan te gaan dan een halflege collegezaal?

Gelukkig ziet ze niet dat ik geen alcohol op mijn handen spuit voordat ik naar binnen ga. Ik bid voor al die ondergedoken Virussen tussen mijn vingers.

Geen zorgen, vertel ik hen. Ik zal jullie niet verraden.

 

Advertentie