Tien vragen en antwoorden over het bindend studieadvies

Waarom is het bsa ooit ingevoerd?
In 1990 werd in de Tweede Kamer gediscussieerd over het wettelijk mogelijk maken van een bindend studieadvies, het bsa, als onderdeel van het hoofdlijnenakkoord. Dit bestond uit een aantal uitgangspunten van onderwijsinstellingen en de minister op het gebied van het hoger onderwijs. Het ging volgens de onderwijsraad om “intenties die geen rechtens afdwingbare verplichtingen” met zich meebrachten.

De toenmalig onderwijsminister Jo Ritzen wilde een bsa instellen om te zorgen dat universiteiten zich zouden inspannen om studenten binnen vier jaar te laten afstuderen. Studenten kregen op dat moment wel een advies aan het einde van hun eerste collegejaar, maar waren niet verplicht dat op te volgen. Ook mochten zij in die tijd twee jaar over hun propedeuse doen.

Het akkoord leidde tot een wijziging van de Wet op het hoger onderwijs in 1993. Daardoor werd het mogelijk voor onderwijsinstellingen om een bindend studieadvies te geven. Universiteiten waren niet verplicht dat te doen. Ook mochten ze zelf bepalen welke vakken onderdeel uitmaakten van het bsa en hoeveel studiepunten door studenten minimaal gehaald moesten worden.

Daarnaast mocht een negatief advies niet als verrassing komen. Studenten moesten tijdens hun studie geattendeerd worden op vertraging of achterblijvende resultaten. Verder moest het mogelijk zijn om bij de examencommissie in beroep te gaan tegen de beslissing en moest de student bij dezelfde instelling een andere studie kunnen volgen of dezelfde studie bij een andere instelling.

Niet alle universiteiten gingen direct over tot invoering. Volgens onderzoek van ResearchNed bleek 10 procent van de universitaire opleidingen in 2000 een bsa te hebben, tegenover twee derde van de hbo-opleidingen. In 2007 was dit bij de hbo-opleidingen opgelopen tot 98 procent, tegenover 43 procent van de wo-opleidingen.

Waarom voerden niet alle universiteiten direct een bsa-norm in?
Onderwijsinstellingen zagen aanvankelijk niet veel in een bindend studieadvies. Zij betwijfelden of ze een betrouwbaar advies konden geven op basis van het verloop van het begin van de studie. De Tweede Kamer was ook niet meteen enthousiast, schreef NRC Handelsblad in 1990. “De Tweede Kamer wil geen bindend studieadvies zonder garantie dat universiteiten het onderwijs verbeteren en studenten goed begeleiden.”

Ook studenten wilden niet aan het bindend studieadvies. Een dag voordat het hoofdlijnenakkoord ondertekend zou worden op 19 december 1990, bezetten studenten het bureau van de HBO-raad. Daarnaast werd er geprotesteerd bij de Vereniging van samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU). De VSNU zou namens elf van de dertien universiteiten het akkoord ondertekenen. Alleen de universiteiten van Delft en Utrecht zagen af van ondertekening, omdat de universiteitsraden het akkoord afwezen. “De Utrechtse collegevoorzitter J. Veldhuis noemt het 'jammer' dat Utrecht niet ondertekent, maar zegt het besluit van de universiteitsraad te zullen respecteren”, aldus NRC.

Wanneer werd het bsa ingevoerd in Utrecht?
Het duurde tot collegejaar 2004-2005 voordat de UU begon met de invoering van de bsa-norm voor het eerste bachelorjaar. De opleidingen Psychologie en Rechtsgeleerdheid kregen als eerste toestemming van het College van Bestuur om het bindend studieadvies toe te passen. De opleidingen mochten drie jaar lang onderzoeken wat het effect was van het wegsturen van studenten met minder dan 30 studiepunten.

“We willen studenten in het eerste jaar serieus met hun studie bezig laten zijn”, zei de onderwijsmanager van Psychologie destijds tegen DUB. “De rendementen van een deel van de studenten zijn nu te laag. Het gaat dan niet alleen over studenten die uiteindelijk niet hun diploma halen, maar ook om studenten die te weinig vakken halen. Studenten die al jarenlang studeren maar weinig resultaat behalen, kosten veel werk, veel geld en leggen een zware druk op de begeleiding. Dat is niet effectief en gaat ten koste van andere studenten. Uit onderzoek van de faculteit Sociale Wetenschappen blijkt dat de kans op een succesvolle studie bijna nihil is als een student in zijn eerste jaar niet de helft van de studiepunten haalt. Met het bsa worden ze met hun neus op de feiten gedrukt.”

Na 2004 voerden andere opleidingen het bsa in. Geneeskunde was in 2009 de laatste opleiding die een norm instelde voor eerstejaars.

Is het wettelijk verplicht om als universiteit een bsa-norm te hanteren?
De Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek verplicht onderwijsinstellingen om aan het einde van het eerste collegejaar een studieadvies te geven. De instelling kan zelf kiezen voor een bindend advies, maar dat hoeft dus niet. Als er een opleiding een bindend studieadvies hanteert, dan moet de norm wel vastgesteld worden.  

Bij de Universiteit van Maastricht kennen de opleidingen van de faculteit Health, Medicine & Life Sciences geen bsa-norm. "In plaats daarvan wordt met de student een goed gesprek gevoerd over de voortgang in de opleiding en over de match tussen de student in de opleiding", valt er te lezen in een kamerbrief van minister Ingrid van Engelshoven

Wat is de bsa-norm binnen de UU?
In het collegejaar 2012-2013 werd het bindend studieadvies aan de UU verhoogd naar 45 studiepunten. Als je 7,5 studiepunt per vak krijgt, betekent dat dus dat je zes van je acht vakken moet halen. Tot dat moment hanteerden de meeste opleidingen een norm van 37,5 punten (vijf vakken). Alleen de faculteiten Geesteswetenschappen en Geowetenschappen hadden al in collegejaar 2011-2012 een norm van 45 punten ingevoerd. Dit was een pilot met de bedoeling om de norm UU-breed te verhogen als de ervaringen bij de twee faculteiten positief zouden zijn.

Voor het College van Bestuur waren er destijds twee redenen om het bindend studieadvies te verhogen. Ten eerste vond het bestuur dat de bsa-norm van 37,5 punten aan de lage kant was als die vergeleken werd met andere universiteiten. Ten tweede was de verwachting dat het aantal langstudeerders zou afnemen door de bsa-norm te verhogen. Uit een onderzoek naar het studiesucces bleek destijds dat gemiddeld 30 procent van de UU-studenten zijn diploma binnen de nominale duur van hun opleiding haalde. Bij de university colleges was het aandeel nominale studenten 80 procent, terwijl het bij de bètaopleidingen om 20 procent ging.

De verhoging van de bsa-norm moet gezien worden in het licht van de langstudeerboete die destijds werd aangekondigd, aldus Marieke de Bakker. Studenten die meer dan een jaar studievertraging hadden, moesten vanaf dat studiejaar een verhoogd wettelijk collegegeld betalen. Zij betaalden 3.063 euro extra, de zogenaamde langstudeerboete.

Het was volgens het afdelingshoofd studentbegeleiding van de directie Onderwijs & Onderzoek aanleiding om de maatregelen tegen langstuderen te evalueren. "Dit viel min of meer gelijk met het onderzoek van Theo Wubbels en Peter van der Heijden naar langstuderen. Daaruit bleek dat als een student in periode 1 al de helft van de punten niet haalt, de kans om nominaal af te studeren flink daalt. En als de student alle punten niet haalt, de kans om nominaal af te studeren bijna nihil wordt. Het veelgehoorde 'ze moeten even op gang komen/wennen aan het studentenleven, maar het komt daarna vanzelf goed', bleek voor de meerderheid van de studenten niet te kloppen. Vandaar de gedachte om van studenten meteen de juiste studiehouding te verwachten in combinatie met maatregelen als studiekeuzegesprekken/matching, verbeterde voorlichting en begeleiding."

Moet iedereen binnen de UU aan die norm voldoen?
In april 2018 maakte onderwijsminister Ingrid van Engelshoven bekend dat ze universiteiten meer ruimte wil geven om met de persoonlijke omstandigheden van studenten rekening te houden bij het geven van een studieadvies. Voor topsporters, goede muzikanten en andere buitengewone studenten moet het mogelijk zijn om een uitzondering te maken op de regels van het bindend studieadvies. Een universiteit is echter niet verplicht om dergelijke uitzonderingen op te nemen in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). De Universiteit Utrecht kan een zogenaamde maatwerkafspraak maken met een student. DIt kan betekenen dat een student aan minder strenge voortgangseisen hoeft te voldoen. Dit is alleen mogelijk als de bijzondere omstandigheden niet van tijdelijke aard zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor studenten met een chronische ziekte, fysieke beperking en topsporters.

Binnen de Universiteit Utrecht is het als student daarnaast mogelijk om een zogenaamd ‘aangehouden studieadvies’ te krijgen. De examencommissie besluit dat er nog geen oordeel gegeven kan worden over de (on)geschiktheid van de student vanwege persoonlijke omstandigheden zoals een (chronische) ziekte, handicap, zwangerschap, bestuursactiviteit, bijzondere/ernstige familieomstandigheid of topsport. Bij een aangehouden studieadvies krijg je in het tweede studiejaar opnieuw de kans om 45 studiepunten te halen. De studiepunten uit het eerste jaar tellen daarbij niet meer mee. Een andere manier om een aangehouden advies om te zetten in een positief advies is door in het tweede jaar de resterende tentamens te halen uit het eerste jaar.

Heeft het bsa effect? 
Volgens Marieke de Bakker, afdelingshoofd studentbegeleiding van de directie Onderwijs & Onderzoek, heeft de UU vier keer een zogenaamde bsa-monitor uitgevoerd. De bsa-monitor (2007 tot en met 2010) deed geen uitspraken over studiesucces. “Wel naar de vragen of studenten harder waren gaan studeren en eerder op de juiste plek terechtkwamen”, aldus De Bakker. “In 2010 bleek dat studenten overall iets meer studiepunten haalden. Het bsa had in die beginjaren niet het effect dat meer studenten een positief advies haalden. Uit cijfers blijkt dat dit in de jaren daarna wel het geval was. Een ander belangrijk effect was dat we in 2010 waarnamen dat studenten zich eerder uitschreven. Door het positieve dan wel negatieve bsa zagen studenten eerder of een studie bij hen paste. Dat werd één van de positieve effecten van het bsa genoemd.”    

Onderzoekers Chris van Klaveren en Ilja Cornelisz van de Vrije Universiteit betwijfelen echter of studenten door het bindend studieadvies een andere studie vinden die bij hen past. Zij ontdekten dat veel studenten na een negatief bsa dezelfde studie doen bij een andere universiteit (60 procent), of voor een vergelijkbare studie kiezen (20 procent). Slechts 7,5 procent van de studenten koos een ander vakgebied. Ilja Cornelisz in een interview met ScienceGuide: “Als het mechanisme achter het bindend studieadvies moet zijn dat je studenten naar een beter passend programma begeleidt, dan zien we daar in ieder geval niets van terug.”

Sterker nog, het is onjuist om aan te nemen dat studenten die afgewezen zijn voor een opleiding niet in staat zijn een diploma te halen in dat vakgebied. Uit het onderzoek van Van Klaveren en Cornelisz blijkt dat studenten na een negatief bsa, vaak wel hun diploma halen voor dezelfde of een vergelijkbare opleiding. Ook zagen de onderzoekers dat studenten met een negatief bsa uiteindelijk net zo vaak hun diploma halen als studenten die het bsa net wel haalden.

Hoeveel studenten krijgen in Utrecht een positief of negatief bsa? 
De afgelopen tien jaar is de groep studenten die een positief bindend studieadvies kreeg, gestaag gegroeid. 70 procent van de studenten kreeg in 2008 een positief bsa, tegenover 78 procent vorig jaar. In onderstaande tabel staat hoeveel procent van de studenten een positief, negatief of aangehouden advies kreeg in de afgelopen tien jaar. Daarnaast is er opgenomen hoeveel procent van de studenten hun studie staakte.

Jaartal

Positief

Negatief

Aangehouden

Gestopt

2008-2009

70 %

14 %

14 %

2 %

2009-2010

72 %

13 %

3 %

12 %

2010-2011

73 %

12 %

2 %

13 %

2011-2012

73 %

13 %

2 %

13 %

2012-2013

71 %

13 %

3 %

13 %

2013-2014

74 %

11 %

3 %

13 %

2014-2015

78 %

10 %

3 %

10 %

2015-2016

75 %

12 %

3 %

10 %

2016-2016

76 %

12 %

2 %

10 %

2017-2018

78 %

10 %

3 %

9 %

Waarom wil de minister van onderwijs de bsa norm verlagen naar 40 punten?
Volgens de minister gebruiken onderwijsinstellingen het bindend studieadvies te vaak om het rendement van een opleiding zo hoog mogelijk te houden. Door een hoge bsa-norm te hanteren selecteren ze volgens de minister op studenten die waarschijnlijk geen studievertraging op zullen lopen. Studenten die vertraging oplopen drukken namelijk het rendement van onderwijsinstellingen. Volgens de minister is dat echter niet waar het bsa ooit voor bedoeld was, daarom grijpt ze in.

Ze wil dat het bsa weer gebruikt wordt als instrument waarmee een opleiding samen met een student kan bepalen of hij wel of niet geschikt is voor een opleiding. Volgens de minister kan dat prima bij een norm van 40 punten. Daarnaast zou het verlagen van de norm volgens Van Engelshoven ook goed zijn met het oog op het verlagen van de psychische druk van studenten. “Met een bsa van 50 of 60 studiepunten in het eerste jaar pak je studenten op het kwetsbaarste moment; aan het begin van hun studie.”

Ze verwacht dat de verlaging van de norm meer ruimte geeft voor de ontwikkeling van studenten en aan laatbloeiers. "Ik vind het onwenselijk als een student als gevolg van een (zeer) hoge bsa-norm zich bijna geen fout kan veroorloven. Zeker de groepen studenten die in de eerste periode te maken hebben met aanpassingsproblemen, kunnen hier de dupe van worden. De studieresultaten over de eerste periode van deze studenten reflecteren niet per definitie het niveau van de student. Het kan niet de bedoeling zijn dat een talentvolle student uitvalt uit het hoger onderwijs omdat één of twee vakken niet zijn gehaald."

“Een bsa van maximaal 40 studiepunten geeft studenten lucht, en de opleiding houdt de mogelijkheid om studenten die echt een verkeerde keuze hebben gemaakt naar een betere plek te helpen. Wie twee derde van zijn eerste jaar haalt kan nooit op de verkeerde plek zitten of kansloos zijn”, aldus de minister. 

Omdat je aan de UU in principe 7,5 studiepunt per vak krijgt, zou een verlaging naar 40 studiepunten in de praktijk neerkomen op een verlaging naar 37,5 ects. Dit betekent dat een student vijf van zijn acht eerstejaars vakken moet halen. Onderwijsinstellingen, waaronder de Universiteit Utrecht, reageerden kritisch op de plannen van de minister. Afgelopen donderdag maakte zij daarom bekend dat de bsa-norm "om en nabij de 40 studiepunten" moet komen te liggen. Ze baseert zich daarvoor op het onderzoek 'Met beide benen op de grond' uit 2010. Of dit betekent dat de UU vast mag houden aan een norm van 45 studiepunten, is niet duidelijk.

Waarom wil de UU de norm niet verlagen naar 40 studiepunten?
De minister slaat de “plank mis” met haar voorstel om de bsa-norm te verlagen naar 40 studiepunten, reageerde rector Henk Kummeling begin september in een artikel op het intranet van de UU. Hoewel hij beaamt dat de druk die studenten ervaren een reëel probleem is, vindt hij een verlaging van de bsa-norm daar geen oplossing voor. De rector denkt dat dat juist zorgt voor een verhoging van de stress. “In Utrecht geldt dat studenten 45 studiepunten in hun eerste jaar moeten halen voor een positief advies. De gedachte hierachter is dat je niet wilt dat studenten langer dan vier jaar over een driejarige bachelor doen en dat hier in het eerste jaar een echte basis voor wordt gelegd. We willen studiesucces stimuleren en studenten meteen in de juiste studiestand krijgen. Je voorkomt zo stress in een later stadium en er is een uitgebreide vangnetregeling voor studenten die door onvoorziene omstandigheden de 45 studiepunten niet gehaald hebben.”

Ook oud-rector Bert van der Zwaan ziet het bindend studieadvies niet als hoofdoorzaak van de stress die studenten ervaren. Hij noemt dat een misverstand in een opiniestuk in NRC Handelsblad. “De studentenbonden maken al een tijd een punt van het feit dat hun achterban last heeft van grote stress, maar op geen enkele wijze is hier ooit vastgesteld dat de studie daar de belangrijkste factor in is. Sterker, er zijn aanwijzingen dat het aantal uren dat studenten feitelijk studeren nog steeds terugloopt. Vergeleken met hun buitenlandse collega’s studeren Nederlandse studenten weinig, en is het arbeidsethos tamelijk laag.”

Wat de oud-rector wel waarneemt is dat studenten worden blootgesteld aan een “enorm” aantal prikkels en dat zij vaak meerdere bijbaantjes hebben om hun levensstijl in stand te houden. “Het is niet eenvoudig voor jonge mensen om overeind te blijven, maar het is echt onzin dit simpel te koppelen aan stress veroorzaakt door de studie of het bindend studieadvies.”

Volgens Van der Zwaan is een norm van 45 studiepunten het minimum om een bsa effectief te maken als middel om studenten te weren die niet op de universiteit thuishoren. “Dit instrument afzwakken draagt niet bij aan de kwaliteit van het hoger onderwijs.”

Advertentie